Het is introductie in Nijmegen. Overal groepjes jongeren – de eerste dagen dacht ik steeds, waar gaan al die kinderen toch heen, en toen pas viel het kwartje. Het is dan ook 38 jaar geleden dat ik zelf introductie had. Twee lange, lange weken, waarna ik met de trein terugreisde naar mijn ouderlijk huis, om bij te eten en de was te doen. Ter hoogte van Venlo vroeg een man die tegenover me zat: ‘Heb je soms gevochten?’ Lees verder
Ik denk aan de schrijver die niet kon schrijven. Toen hij drie boeken vol had geschreven, zakte hij als een cactus die te veel water heeft gekregen in elkaar.
Ik denk aan de vrouw van de schrijver die niet kon schrijven. We zaten in de bus naar Denemarken, begin jaren negentig. We waren verliefd op elkaar zonder het door te hebben. Ik had het in elk geval niet door.
De schrijver die niet kon schrijven (en niet meer schrijft) was min of meer bevriend – voor zover die schrijver met iemand bevriend kon of kan zijn – met iemand die ik op televisie aan het bekijken ben.
Simon Vestdijk is een groot schrijver, vinden de mensen die van Vestdijk houden. Nu ik samen met Rob van Essen romans van Vestdijk bespreek voor de DNC podcast, kan ik dat van harte bevestigen. Simon Vestdijk is een groot schrijver. Soms beginnen zijn boeken een beetje stroef, dat moet gezegd. Is hij eenmaal op gang, meestal na een bladzijde of 10, 20, dan krijgen het vertel- en schrijfplezier de overhand en kun als lezer gelukzalig achterover zakken in de leesstoel. Lees verder
Na twee boeken over een man en een tas (De treinen Mijn grote appartement) brengt uitgeverij Vleugels een derde boek van de Fransman Christian Oster, in een fraaie vertaling van Kiki Coumans: Drie mannen en een stoel. De boeken van Oster zijn, voor zover ik het nu kan overzien, ik ken alleen deze drie titels, op een onspectaculaire manier spannend. Niet omdat er heel veel in gebeurt, maar omdat de gebeurtenissen zich voortdurend aan lijken te kondigen, zonder echt te gebeuren. De hoofdpersonen van Oster hebben allerlei plannen en voornemens. Daar komt meestal niks van terecht, al gaat dit niet-gebeuren wel gepaard met enerverende bijna-gebeurtenissen. Lees verder
Astrid Roemer krijgt de Prijs der Nederlandse Letteren 2021 voor haar literaire oeuvre. Nu de uitreiking door de Belgische koning nadert, is het tijd voor ophef. En rumoer. Aanleiding: Roemer neemt het in uitspraken op voor voormalig Surinaams legerleider Desi Bouterse, veroordeeld voor medeplichtigheid aan de Decembermoorden. Het Comité Herdenking Slachtoffers neemt het niet en vraagt de Taalunie, het gremium dat de Prijs faciliteert, ‘openlijk stelling te nemen tegen de anti-democratische en anti-rechtsstatelijke uitlatingen” van Roemer.’ Op NOS.nl staat samengevat hoe een en ander in elkaar zit. Lees verder
Mensen met een (te) groot talent zijn eenzaam. Ze begeven zich op terrein waar niemand anders, of bijna niemand anders, kan komen. Misschien weten of beseffen ze dat niet, maar het is wel waar. Die eenzaamheid bepaalt en doordringt hun leven. Zelfs als ze altijd omringd zijn door andere mensen, staat die eenzaamheid als een muur tussen de getalenteerde en de rest van de wereld.
Topsporters, acteurs, kunstenaars, – als ze zich op een bepaald niveau begeven, valt de begroeiing weg en wordt het landschap kaal, de lucht ijl. En de wereld vindt dit niet gezellig. Eenzaamheid én een groot talent hebben is onverdraaglijk, behalve als de eenzame getalenteerde ‘een verhaal’ heeft en zich gemakkelijk laat bewonderen door de mensen die hem willen bewonderen. De eenzame getalenteerde moet af en toe op een gewoon mens lijken, anders is er niks aan. Lees verder
Brak je mij het hart maar, dan had ik tenminste
redenen om toorn of wraak van stal te halen.
Een wens van niks, maar helpen doet het wel. Hier ligt
Utrecht, achter ons. Ik geef je mijn recente
kladschrift. Een groots bedoeld gebaar. Mislukt
en deels misplaats. Maar niet verkeerd. Het zijn
rommelingen van het hart. Droedels bij de tocht.
Straks wandelen we, hopelijk nog samen, weg.
Het zijn ook de omstandigheden. Met
uitzicht op een rustig leven, zwijgt het hart.
Breek het niet open. Laat het kloppen wat het doet.
En kijk niet om. Kijk niet vooruit. Het is alleen maar
ruis. Sluit je ogen. Wat er ook gebeurt, ik
sta met open armen waar ik sta.
Vandaag 82 jaar geleden stierf Josep Roth. Zijn laatste roman was ‘Die Kapuzinergruft’, met de mooie slotregels:
Der Morgen graute über den wildfremden Kreuzen. Ein leiser Wind ging und schaukelte die greisen Laternen, die noch nicht, in dieser Nacht nicht, erloschen waren. Ich ging durch leere Straßen, mit einem fremden Hund. Er war entschlossen, mir zu folgen. Wohin? – Ich wußte es ebensowenig wie er.
Die Kapuzinergruft, wo meine Kaiser liegen, begraben in steinernen Särgen, war geschlossen. Der Bruder Kapuziner kam mir entgegen und fragte: »Was wünschen Sie?«
»Ich will den Sarg meines Kaisers Franz Joseph besuchen«, erwiderte ich.
»Gott segne Sie!« sagte der Bruder, und er schlug das Kreuz über mich.
»Gott erhalte …!« rief ich.
»Pst!« sagte der Bruder.
Wohin soll ich, ich jetzt, ein Trotta? …
Ja, waarheen? Dat weten we tot op vandaag niet. Trotta en Roth konden nergens heen. In dit slot klinkt het ontroerende ritueel door dat bij de Kapuzinergruft plaatsvindt als een Habsburgse vorst sterft. Drie keer wordt er aangeklopt en pas op het laatst, als de vorst is teruggebracht tot een sterfelijk en zondig mens, mag hij de eeuwigheid in. Zie bijgaand filmpje, waarin Otto von Habsburg het toegangsritueel doorstaat.
Recente reacties