Joan Didion is een groot auteur, zo groot als andere grote auteurs. Haar oeuvre bestaat uit een paar boeken die iedereen die wil lezen en schrijven (of allebei) af en toe op moet pakken, om na te gaan ‘hoe het werkt’. Dit soort auteurs zijn niet vast te pinnen. Ze horen bij een tijd en toch zijn ze tijdloos. Ze schrijven over tijdgebonden thema’s die onder hun vakmanschap universeel blijken te zijn. Ze zijn. Ze veranderen niet en toch zijn ze altijd anders.
Wat er gebeurt als je Didion wel probeert vast te pinnen, leert ‘Van Californië naar New York – en weer terug’, het voorwoord dat Joost de Vries bij een vertaling uit een keuze van Didions essays schreef. Die bundeling, De verhalen die we onszelf vertellen is de zoveelste ‘introductie’ van Didion in ons taalgebied. Op de een of andere manier weten Nederlanders (en Vlamingen?) zich geen raad met haar. En Nederlandse intellectuelen of auteurs nog minder. Is Didion te Amerikaans? Te superieur? Te cool? Volgens De Vries is ze cool as fuck, een compliment dat op de rand van het seksisme of neerbuigendheid balanceert.
De Vries is een Nederlandse intellectueel en auteur en loopt daarom vast in Didions werk. Hij weet zich geen raad met ‘paradoxen’ die het werk van Didion volgens hem kenmerken. De auteur die liefdevol over New York schrijft en de stad verlaat (en weer terugkeert). De auteur die liefdevol over haar te vroeg overleden echtgenoot schrijft en laat doorschemeren dat het huwelijk niet altijd rozengeur en maneschijn was. Hoe kan dat allemaal samen bestaan? De vrouw (blijkbaar ook al problematisch als gegeven) die in haar werk vervreemding toelaat en valt voor het sentimentele machismo van John Wayne. Niet iemand uit één stuk, zoals De Vries zelf, of Marja Pruis, de boegbeelden van de paradoxloze Groene-kritiek.
Didion is een raadsel en in Nederland worden mensen die raadselachtig zijn niet uitbundig gewaardeerd. Harry Mulisch kon ervan meespreken. Nederlanders houden altijd meer van auteurs als Jan Wolkers of Renate Dorrestein, mensen die het goed doen op televisie en die tenminste normaal zijn. Of enthousiast. Of een beetje gek, maar wel gek op de ‘juiste’ manier gek en afwijkend. In Nederland zou Didion al gauw van aanstellerij zijn beticht, in plaats van als een samenstelsel van paradoxen te worden beschouwd. Het resultaat was hetzelfde geweest: onbegrip.
De Vries besluit zijn inleiding zo:
(…) omdat ze haar personage vaag houdt en nooit een te helder afgetekend beeld van haar leven geeft, is dat leven ook toegankelijk. Het geeft jou als lezer de mogelijkheid er je eigen hoop, angsten, obsessies en liefdes op te projecteren. Als je haar leest kun je even denken: ik ben net als Joan Didion. Wie wil dat nou niet?
Dit lijkt me, hoewel positief bedoeld, karig. Didion is niet goed omdat je je in haar kunt ‘verplaatsen’ – in de literatuur is er altijd afstand en bewondering, en misschien zelfs een lichte vorm van jaloezie: dit had ik ook zo willen maken, maar het zit er niet in. Didion terughalen naar je eigen niveau, welk niveau dat ook moge zijn, en hoe hoog dat niveau ook moge zijn, is een vorm van reductionisme. Ik denk dat Didion daarom niet aanslaat in het Nederlandse taalgebied. Je kunt niet net als haar zijn.
Het werk van Didion roept liefde op, onvoorwaardelijke liefde. Je hebt er last van, of het gevoel gaat volledig aan je voorbij. Die liefde strekt zich uit naar haar persoon. Je houdt van die persoon of je krijgt er meteen de kriebels van. Het kijken van de Netflix-documentaire The Center Will Not Hold is een lakmoesproef: wie Didion na het zien van die moeizame tocht door het dagelijkse leven nog steeds liefheeft, is een die hard. Ik reken mezelf tot die die hards. Joost de Vries lijkt me iemand die nog niet bij deze exclusieve club hoort of wil horen.
Wat ik eigenlijk wilde zeggen, is dit: Lees Didion. Daar wordt niemand slechter van!
Wat een mooie en intelligent antwoord op de Vries poldermolen denken. Brrr…, hij had geschiedenisleraar moeten worden.