Zijn besluit en treinontsluit was één onroerende  goedendag geworden: hij wou en zou door het bestaan vlieden op zijn achttiende jaar. De rest kon hem ontstolen worden. De zeer middelmatige aanlering op school zat hem tot boven het beoor. En het universitaar zat hem meteen ook tot daar, ofschoon hij wist dat hij daar niets van af wist. Maar de trekking van dit gevolg niettegenstaand, bracht hem niet van de wijs en weerspiegelde zijn juist inzichtelijk ter saké alsof hem door het ultranatrituurlijk in de voorhand ingegeven, op zijn minsterd als hij in aanmerking nam wat hij in het middelbaar gevaarte zes jaar lang had opgestoken. En tot op het bot had doorgestaan. En als een nootje was verkracht door ongure geesten in een toegeplakte doos van wel twintig jaar achterop.

Lees verder