Door omstandigheden zal de volgende podcast pas begin volgende week beschikbaar zijn. Excuses voor deze hapering.
Maand: maart 2021 (Pagina 1 van 2)
Ik lees een boek. Een roman. Een debuut. Is het ‘goed’ of ‘slecht’? Of iets ertussenin? Ik weet het niet. Het lukt me niet om een oordeel te vellen, tijdens het lezen. Voor het eerst in mijn leven heb ik het gevoel dat ik te oud ben om iets te vinden tijdens mijn lectuur. Of juist te jong. Wat me wel lukt: de kale, ruwe stijl bewonderen. Ja, met die inzet wil ik ook schrijven. Misschien is inzet een betere graadmeter dan stijl? Of gaan inzet en stijl hand in hand? Ben ik te mild geworden? Ben ik mijn oordeelsvermogen kwijt, tout court? Waar komt dat tout court ineens vandaan? Waarom gebruikte ik ‘’ in de vierde zin van dit stukje? Wat te doen? Het boek uitlezen.
Tijdens het uitpakken van mijn boeken kom ik erachter dat ik best veel van Vestdijk heb. Als je de manier waarop mijn bibliotheek de laatste tien jaar heeft gezworven in ogenschouw neemt: een redelijke prestatie. De redding van Fré Bolderhey, Meneer Visser’s hellevaart, De koperen tuin – alle titels maken de lust tot herlezen wakker. Vestijks oeuvre is geen gebergte, het is een park waarin je rond kunt lopen, en soms moet je even klimmen. Tijdens de wandeling val je van de ene verbazing in de andere. Zó goed geschreven. Zó goed verteld. Inzicht. Stijl. Gevoeligheid. Hij dreigt vergeten te worden, zegt men, maar ik ken best veel mensen die af en toe een boek van Vestdijk lezen. Ligt dat aan mijn bubbel of valt het met dat vergeten-zijn wel mee? Voor de mensen die nog niet into Vestdijk zijn: kleine Uil herdrukte Een alpenroman. Lezen. En kopen.
In twee jaar acht romans van de Oostenrijkse meester Thomas Bernhard op de Nederlandse markt brengen – wie doet dat? Antwoord: Marc Vleugels van Uitgeverij Vleugels. Verhelderend gesprek met de stoïcijnse uitgever. Verder snuffelen Hans en Chrétien uitvoerig aan het debuut Het water vangen van Lies Gallez, leest Hans voor uit de roman Geluk als het geluk ver te zoeken is van Wilhelm Genazino en trekt Marika Keblusek ons het universum van de in Nederland onbekende Astrid Rosenfeld binnen. Als klap op de vuurpijl breekt in de rubriek ‘Tommy’ oorlog uit.
Podcast: Play in new window | Download (Duration: 59:56 — 82.3MB)
Met een vriend die op bezoek is, praat ik over Jean Nelissen. Ooit was Nelissen God in Limburg en omstreken. Hij schreef, elke dag, over sport en over van alles en nog wat. Hij woonde in een kasteel. Een ouderwetse journalist was hij, iemand die niet per se feiten nodig had om een goed verhaal te typen. Typen, ja. Op een typemachine. We herinneren ons, allebei Limburgers, de sensatie die ons overviel in 1980, na de opgave van Bernhard Hinault in de Tour de France. Het nieuws was al bekend, maar de achtergronden ontbraken. Die werden de volgende ochtend verstrekt in De Limburger. Nelissen had zijn diner onderbroken toen hij over de opgave hoorde, spoedde zich naar de hotelkamer waar hij verbleef en schreef daar een voorpagina-artikel. Mijn vriend en ik wisten na het lezen daarvan alles. En Joop Zoetemelk won de Tour de France.
Van Astrid H. Roemer heb ik één boek gelezen, omdat ik dat ooit van iemand kreeg voor mijn verjaardag. Het is een novelle, Waarom zou je huilen mijn lieve, lieve… Een aardig verhaal, met een bitter einde. Ik ga dat einde niet verklappen, dat doet Wikipedia al. Verder is het oeuvre van Astrid H. Roemer een blinde vlek in mijn leesleven. Gisteren schaamde ik me daar plotseling voor, alsof ik al die jaren tekort heb geschoten. Nu krijgt ze, na de P.C. Hooftprijs de Prijs der Nederlandse Letteren. Hoger kan een auteur in Nederland niet stijgen. Het eerste gemor is al hoorbaar: betreft het hier een bekroning van een oeuvre of van een afkomst? Zelfs voor dat gemor schaam ik me. Ik vraag me af of die schaamte gerechtvaardigd is, of dat ik me de leeswet dreig te laten voorschrijven om van het almaar aanzwellende getetter van de inclusiviteitslieverds af te zijn. Hoe dan ook, ik ga een paar boeken van Astrid H. Roemer lezen. Ik wel.
Bij de bekendmaking van de exit polls deze week dacht ik: ‘vervloekte boeren, hun hoeden staan scheef, hun humeuren / hangen er half onderuit.’ Misschien is het een idee om deze regels op een servet af te drukken en dat servet te verspreiden in het restaurant van de Tweede Kamer. Ze zijn van B. Zwaal, een Nederlandse dichter. Een onbekende dichter die veel bekender zou moeten zijn. Het Nederlandse taalgebied wemelt ervan, van dichters die meer aandacht verdienen en al jaren op schemerstand in de marge staan. Ik sla zijn tweede bundel bos in ’t rot open en lees:
in de rede van nergens loopt
sneeuw
de scheur van het hart stroomt vol
schreden
Ik sta op het balkon. Aan de overkant: een dik meisje in een zilverkleurige onderjurk. Ze wast de ramen. Ik probeer niet naar haar te kijken, maar dat lukt niet. Inmiddels heeft ze door dat ik er sta. Wat te doen? Weggaan is een vorm van toegeven dat ik haar zie. Ik pak mijn telefoon en doe net alsof ik iemand opbel. Ik bel niemand op. Het is een ongemakkelijke situatie aan het worden. Het meisje komt nu toe aan de bovenkant van het raam. De onderrand van haar onderjurk kruipt een beetje omhoog. Plotseling heb ik zin om haar aan te moedigen. ‘Was maar,’ denk ik, ’was… was dan.’
Thierry Baudet was gisteren onvindbaar. Daarom kon hij geen commentaar leveren op de verwachte zetelwinst van zijn FvD. Onzichtbaarheid is Thierrys toekomstige verdienmodel! Ik stel het me zo voor: tot 2025 blijft Thierry Baudet kamerlid, zonder ooit in beeld te komen. Voor een narcist misschien een moeilijke opgave, maar bedenk: je wordt, juist in die onzichtbaarheid, steeds groter. Mythischer en belangrijker. De noodzaak om in beeld te komen, om als de echte Thierry Baudet aanwezig te zijn in de openbare ruimte of op televisie, slinkt, slinkt, slinkt – en verdwijnt. Elke verkiezingsoverwinning viert hij, alleen, ergens, bijtend op het puntje van zijn tong. Ondertussen zit voormalig amice Theo Hiddema aan de wijn bij Freek Jansen.
Weet zeker dat Freek Jansen mijn stem op hem en FVD glans zal geven. Maandenlang door de ratten besnuffeld en toch blijmoedig zijn rug rechthoudend. Van zijn karakter en kennis zal de Tweede Kamer nog opkijken.
— Theo Hiddema (@THiddema) March 18, 2021
Tegenover mijn geboortehuis staat een Mariakapel. Die is in 1919 gebouwd. ‘O Maria toon dat gij onze Moeder zijt’. Er stond een offerblok naast het beeld en soms werd die door bandieten leeggehaald. Soms verviel de kapel en soms werd de kapel opgeknapt. Het mooist was als er een kaarsje brandde in de avond. Je zag het lichtje flakkeren. Maria deed op zichzelf geen wonderen, maar als je het netjes vroeg was het onderhandelbaar. Ik lees over de kapel in Heyligen Huyskens, kapellen langs velden en wegen in Limburg. Een boek van Katja Boertjes & Arjen Eissens. Kempen Uitgevers, z.j. Een boek dat ik na een jaar of zeven uit een doos viste.
Recente reacties