Rob Schouten schreef in de jaren tachtig kronieken in Maatstaf. Ik las die stukken graag. Ze waren mijn introductie tot de dichtkunst. Maatstaf bestaat niet meer en kronieken worden nauwelijk nog geschreven – maar Rob Schouten is levend, zij het niet springlevend, en worstelt zich met groeiende weerzin en een bijna niet meer te torsen kunsthaat door zijn levensavond heen.
Het moet hem niet meevallen. Na jaren te hebben doorgebracht in het old and ugly boys netwerk der letteren, waarin hij als columnist, recensent, dichter, prozaschrijver, essayist, jurylid, Arjan Peters-light en samensteller van bloemlezingen die door anderen werden gemaakt… na al die jaren is hij nu een zure leegte geworden, een leegte die nog met één hand in het leven steekt, een ademende leegte. Hij is er en hij is er niet, en zoals alle bijna-niet-aanwezigheden is hij nergens weg te krijgen.
Vandaag publiceert dagblad Trouw een recensie van Schouten, die gaat over de nieuwe roman van A.H.J. Dautzenberg, Aslast. Die recensie is wel het meest gemakzuchtige stuk dat ik ooit las in misschien wel de beste krant en zo voort. Schouten trekt werkelijk alle trucs uit zijn morsige hoge hoed om te voorkomen dat hij een echte beschouwing moet schrijven.
Dautzenberg lezen, of liever gezegd verteren, is altijd een heel avontuur. Waarmee zal de literaire provocateur uit Tilburg ons ditmaal verrassen? Krijgen we een verzonnen weldaad van de schrijver (zoals in Samaritaan waarin hij beweerde een nier te hebben afgestaan) of komt hij ons kwellen met de poëtische weergave van pieptonen, zoals in de op zijn tinnitus gebaseerde dichtbundel Niet het krassen van de kraai? Nu het literaire experiment in Nederland heeft afgedaan, beschouw ik Dautzenberg als de verwaterde vertegenwoordiger ervan, geen fundamentalistische experimenteel maar een lichte, absurdistische representant, met trekjes van de charlatan die je dan wel moet zijn.
Ik noteer in deze eerste alinea: literaire provocateur (gemakzuchtige typering), een verzonnen weldaad (onbewezen en suggestief), nu het literaire experiment in Nederland heeft afgedaan (wie zegt dat, en wie zegt dat je om een experimenteel schrijver te zijn iets van de charlatan moet hebben?). En zo gaat het maar door. Rob Schouten heeft dit gebabbel geschreven in een minuut of vier, daarbij ondertussen zeer waarschijnlijk zijn sportauto poetsend en boenend.
In dezelfde zaterdagkrant schrijft Gerwin van der Werf over de nieuwe roman van Ernest van der Kwast, een niemandalletje dat als zodanig wordt neergezet. Van der Werf is een goede recensent, maar hij vaart op een… moreel kompas. Hij wil geen boeken bespreken van mensen die hij kent. Daarom zal hij nooit een boek van, bijvoorbeeld, A.H.J. Dautzenberg bespreken, of van Rob van Essen, of van… mij en nog een stuk of twintig/dertig auteurs; maar vanwege zijn morele kompas mag hij zijn talent wel vergooien aan het nieuwe schoolopstel van Ernest met de omineuze achternaam.
En zo zit de lezer, die door Trouw lijkt te worden voorgelicht, met deze clusterfuck opgescheept. Aan de ene kant hebben we Rob Schouten, die de woordcombinatie ‘moreel kompas’ nog niet zou herkennen als die naakt op een piano stond te dansen, ondertussen schreeuwend: ‘Ik ben een moreel kompas’; en aan de andere kant hebben we Gerwin van der Werf die met lange tanden bespreekt wat beter onbesproken kan blijven.
De verloren generatie eindigt op deze manier als wat zij is: verloren. En boomers als Rob Schouten gaan er altijd en overal met de buit vandoor. Zo schiet dat niet op, met ‘onze generatie’ en zo verkoopt Trouw ons en de lezer knollen voor citroenen.
Beste Cretien,
Wat vind je zelf van het boek Aslast?
Nou dat weet ik nog niet, want ik las het nog niet. Maar het stuk ging ook ergens anders over, op zich. Groet!
Het stuk ging over Asfalt en over de nieuwe roman van Ernst van der Kwast.
Beide recensies deugen niet begrijp ik.
De meeste mensen deugen, dacht ik