Het woord ongemak is uitgevonden om mijn relatie tot Thomas Bernhards oeuvre te omschrijven. Ik hoef zijn gezicht maar te zien op een foto, nog voordat ik een woord van hem heb gelezen, of daar begint het al: mijn lichaam verkrampt, ik krijg het koud, ik kan niet zo goed ademhalen, is dat een astma-aanvaal die eraan komt? – ik zou best iets tegen de man willen zeggen, alleen, als ik iets tegen de man zou zeggen zou hij zwijgen en zijn mond vertrekken, ergernis, zie ik daar ergernis?
Het werk van Thomas Bernhard, net als dat van Michael Haneke, ook een Oostenrijker overigens, speelt zich altijd af in zeer begrensde omgevingen; meestal zijn er maar een paar personages die zich in een kleine ruimte tot elkaar verhouden, die elkaar in die ruimte als het ware uitputten; Bernhard zoomt, in zijn bezwerende en afgemeten stijl, in op elk detail, de lezer langzaam betoverend en afmattend. Het lezen van Bernhard is fysiek vermoeiend, soms leg ik zijn boeken even weg – handle with care.
Mensenhaat en agressie: het zijn Oostenrijkse deugden die je bij Bernhard volop aantreft. Of misschien is agressie te licht geformuleerd en moet ik kiezen voor haat. Het verlies van een keizerrijk nooit te boven gekomen, wentelen veel Oostenrijkse kunstenaars zich in een bed vol sadomasochisme, minderwaardigheidscomplexen en onversneden, gillende misantropie. Het leven is geen lolletje aan de Oostenrijkse kant van de grens.
‘Waarom is Bernhard hier buiten zijn toneelwerk nauwelijks bekend en waarom is zijn boek Holzfällen nog steeds niet vertaald?’ vroegen Jeroen van Kan en wijlen Wim Brands zich nog niet zo lang geleden af in de VPRO-serie Verzonken boeken. Dit lees ik op de achterflap van Houthakken, de in 2019 bij uitgeverij IJzer verschenen vertaling van Holzfällen. Het boek ligt voor me. Ik heb het ooit in het Duits gelezen, het is inderdaad een mooi boek, een ademloze litanie waarin Bernhard klaagt en zanikt over de culturele wereld in Oostenrijk toen en nu – een wereld waar hij bijhoort en niet bij wil horen.
Dat Bernhard in Nederland niet bekend is, lijkt me trouwens een zogenaamde gotspe. Hij werd regelmatig vertaald (door De Arbeiderspers, De Prom en Atlas-Contact) en in 2019 verschenen er maar liefst drie vertalingen bij Uitgeverij Vleugels: Wandeling, Ja en De dagschotelaars. In 2016, 2019 en 2020 verschenen er eveneens drie vertalingen bij Uitgeverij IJzer: Op de boomgrens, Houthakken en De onderspitdelver. Vijf titels in twee jaar, zes titels in vijf jaar. Afwezig is Bernhard niet, in het literaire veld. Dat de mensen die boeken niet meteen massaal inslaan, is de schuld van de mensen.
Terzijde: Bernhards voormalige Nederlandse uitgever Theo Sontrop zei in een interview dat ik hem afnam voor De boekenwereld over auteurs als Thomas Bernhard, Peter Handke en Patrick Modiano, in de jaren zeventig en tachtig culturele vlaggendragers van de toen door hem geleide Arbeiderspers: ‘Mooie boeken die je van de drukkerij rechtstreeks naar De Slegte kon dragen.’ Of hij dat niet erg vond? ‘Uitgevers bieden boeken aan, aan het publiek. Het publiek heeft geen enkele invloed op dat aanbod.’
Bernhard heeft de gunfactor niet. Hij is geen auteur die zijn publiek behaagt, integendeel. Alles is bij hem van kaboem en almaar jenzen op hetzelfde aambeeld. Bij Bernhard krijg je geen tijd om eens lekker achterover te zitten en rustig door te lezen. Elke zin moet je op de auteur bevechten. Ik heb de zes vertalingen nu op een stapeltje voor me liggen. Ik lees. Ik hap naar adem. En het onbehagen, oh! – het onbehagen. Verlos mij van Bernhard of verlos Bernhard van zichzelf. Hoewel, dat laatste is niet te doen; hij zou het nooit toelaten, zelfs niet nu hij dood is.
Geef een reactie