Alain Delmotte is een experimentele dichter die haakt naar verstaanbaarheid; omdat hij zichzelf dat soms kwalijk neemt – hij zou best graag willen radicaliseren, hij zou best graag een genadeloze taalterrorist willen zijn – geeft hij zijn gedichten een vernislaag die naar het humanisme zweemt. Daarnaast lijken zijn gedichten op proza. Bij lezing overvalt je soms het gevoel dat Delmotte de prozaschrijver in zichzelf niet los durft te laten; hij zet hem in de bench die dichtkunst – ‘het prozagedicht’ – heet.

De poëzie die Delmotte de laatste jaren publiceerde, bestaat uit zogenoemde leerdichten. Het mooie is dat hij de lezers er niks mee wil leren. Godzijdank niet. Hij leert zichzelf iets: in de leerdichten formuleert hij wat hij ziet en ervaart. Om het beter vast te kunnen houden, vermoed ik, of om ons te laten delen in zijn overvloed, om de taal een vorm te geven. Poëzie is altijd een beetje autistisch. Ik bedoel dit niet negatief, integendeel: een gedicht dat niet een beetje autistisch is, of in elk geval in zichzelf gekeerd, krijgt snel de substantie van een vloeistof die zich over de tafel verspreidt als iemand een kop of een glas heeft omgestoten. Delmottes leerdichten zitten nog in hun kop of glas.

De nieuwe bundel van Alain Delmotte heet Warhoofds leerdichten 2. Is er ook een Warhoofds leerdichten 1? Er is, althans, er is een eerder verschenen bundel die Warhoofds leerdichten heet. Beide bundels verschenen bij Gaia, een in POD-chapbooks gespecialiseerde uitgeverij van mijn voormalige compagnon Ton van ’t Hof. Hoe sympathiek ook, daarmee heeft Delmotte zich begeven in wat vroeger de marge heette en tegenwoordig de grote vergeetput is. Buiten de eigen kring – twaalf lezers en een snurkende recensent – neemt niemand kennis van deze uitgaves. En dat is in sommige gevallen zeker jammer.

Warhoofd kwam eerder voor in Delmottes oeuvre. Bijvoorbeeld in de in 2005 bij Poëziecentrum verschenen bundel die Warhoofd heet; deze Warhoofd lijkt een constante, iets of iemand die de dichter al langer bezighoudt. Hij schrijft niet over zijn navel, maar over zijn hoofd. In deze bundel is dat overduidelijk het geval: de losse zinnen waaruit de genummerde strofes van alle leerdichten bestaan zijn allemaal observaties, eindresultaten van een intens kijken. Terwijl ik deze laatste zin typ, voel ik mij net een poëziecriticus, net als vroeger. Ik krijg er kippenvel van. Gauw verder.

De vraag of Delmotte goede of slechte gedichten schrijft, is gratuit. Je volgt zijn werk, je laat je meeslepen door de zinnen die hij noteert, of je volgt zijn werk niet. Dan leg je het boekje na een paar minuten opzij. Ik volg hem, uit ancient loyaliteit en uit interesse. Ik laat me wel charmeren door die uit het Franse nest geroofde diepzinnigheden over Grote Onderwerpen. Wie houdt er niet van grote onderwerpen? Het hele leven hangt er van aan elkaar, dus ja.

Ik volg zijn werk om af en toe een zin te lezen waar ik weer een poos mee verder kan: ‘Al merk je het niet op, je kijkt er voortdurend naar.’ Als ik dat soort zinnen lees, ben ik een tevreden lezer. Soms gun ik Delmotte, ik had het al gezegd, minder humanisme en meer radicaliteit. Hoewel het me niet zou verbazen als ik dat humanisme stiekem zou missen: ‘Er is een lichtinval waarin het continu je eerste schooldag is.’

Delmotte vertegenwoordigt in zijn eentje een dichterstype dat in het Nederlandse taalgebied nauwelijks voorkomt – hij is een typische Belgische dichter, en in die zin meer op de Franse dan op de noordelijke cultuur gericht. Hij is een unieke dichter met een uniek oeuvre dat in wezen niet in druk is (ik heb de gratis pdf van deze bundel gedownload). Hij is er bijna niet, behalve in de zinnen die hij opschrijft en op de een of andere manier met ons deelt. Is dat genoeg? Voorlopig weet ik daar het antwoord niet op.

Ik vraag me, tot slot, af of Delmotte nog ruimte ziet voor een stap in het radicale (dat vele vormen aan kan nemen).