Op 22 juli schreef ik een brief aan Thomas de Veen, literair redacteur bij NRC/Handelsblad. Die brief is hier terug te lezen >> Ik ontving antwoord van De Veen, dat staat hieronder:

Beste Chrétien,

Dank voor je brief. Ik verheugde me erop, toen ik de afgelopen week op vakantie was, en begon er dus met zin en interesse aan. En hij stelde niet teleur, al stoorden me tijdens het lezen je aannames, al aarzelde ik af en toe even over een formulering (was het lieve jonge hondje nou de treffendste metafoor die je voor Waterdrinkers getwitter kon bedenken?), en al snapte ik niet waar je oproep om een elite te vormen ineens vandaan kwam, maar goed, ik vond het geheel beslist smakelijk en overtuigend opgeschreven.

Flauw, om zo te beginnen? Ik zal niet de hele tijd de recensent van je blogpost gaan uithangen, wie zit daarop te wachten, ik zal ook even inhoudelijk op je punten ingaan.

Ik had zin in De rat van Amsterdam, ik had tijdens het lezen ook wat twijfels, maar uiteindelijk heb ik er plezier aan gehad en er waarde in gezien en mijn recensie was de weerslag van die leeservaring. Dat je in mijn overwegingen tegenzin las, is jammer, maar er was geen sprake van. Ik kan het niet bewijzen, wat ook weer jammer is, maar het was zo.

Ik heb het idee dat je dat wantrouwt omdat ik naar jouw smaak te weinig vormkritiek heb geleverd, of er te weinig gewicht aan heb gegeven. Je citeert de passage over de bronstigheid van Waterdrinkers verteller, en over de beoordeling van die stijl en het personage, waarover je een paar dingetjes niet snapte. Laat me je helpen: ja, de verteller in de roman is een reactionaire macho, maar eentje naar wie je wel wilt luisteren (ik tenminste), omdat-ie iets interessants te vertellen heeft. In de wereld van nu worden kunstwerken vaak op een bepaalde morele zuiverheid beoordeeld, waardoor ik daarover ook iets wilde zeggen. Namelijk: geïsoleerd is zo’n biggetjeszinnetje plat en een reden om de boel op seksistische gronden te diskwalificeren, binnen de roman is het overkomelijk, want in character. Een roman beoordelen op het karakter van het hoofdpersonage, verderfelijke moraal gelijkstellen aan verderfelijke literatuur, is me te simpel.

Je kunt De rat van Amsterdam zuiver willen beoordelen als tekst, maar dan mis je dat die tekst ergens over gaat.

Ik beschouw de literatuur niet als een vacuüm. Vandaar ook de uiteenzettingen over rattigheid, over tekenen des tijds. Vandaar de inleiding over Joep Schrijvers, vandaar die context van Waterdrinkers oeuvre, vandaar de plaatsing in de tijd. Ik vind dat dat allemaal in mijn recensie hoorde, omdat het deel uitmaakte van mijn leeservaring. Ik vind dat met name wanneer een schrijver, zoals Waterdrinker, allerlei maatschappelijks aanboort in zijn boek. Wat heeft hij dan te zeggen? Ook dat moet ik beoordelen – dat lijkt me onderdeel van dat ‘contract’.

Maar wacht even: heeft de auteur een contract met de criticus? Is de criticus op aarde ten behoeve van de auteur? Ik zou zeggen: van de lezer van zijn krant. Die moet ervan op aankunnen dat degene die een recensie schrijft zich openstelt voor het boek, voor wat het boek wilde zijn (of dat nu een postmodern spel is, een geëngageerde aanklacht of een autobiografisch relaas), en vervolgens beoordeelt of dat gelukt is en waardevol is. Wanneer ik me zou beperken tot het beoordelen van zinnetjes, zou ik me ook beperkt hebben tot de plichtmatige eerste alinea van dit briefje, of was ik dat lieve jonge hondje nog meer gaan closereaden.

Hondjes moeten altijd gecloseread worden, maar de kritiek moet zich niet beperken tot het closereaden van hondjes. Ik denk niet dat de literatuur daarbij gebaat is.

Vriendelijke groet,

Thomas de Veen