Foto: C. Breukers

Iets meer dan een jaar geleden schreef ik een mild-ironische column over Remco Campert, die op mijn weblog te lezen is. Remco gaat nooit dood, de woorden van de al lang geleden gestorven Lucebert beginnen omineus te klinken.

Remco gaat nooit dood: vijf geleden zag ik Campert in Oud-Zuid, twee boodschappentassen in de hand, naar zijn huis schuifelen. Het leek wel of hij uit zijn leven schreed. Maar hij ging dus blijkbaar toch gewoon naar huis.

Het lijkt me vreselijk om in de positie van Campert te zitten. Hij weet waarschijnlijk zelf dat zijn oeuvre, hoe leuk en grappig ook, op een paar dichtbundels na niet echt geweldig is. Toch wordt hij al een jaar of tig rondgedragen zoals de paus vroeger, – als een nog levende heilige die de rol waarin hij is gedwongen moet blijven spelen, koste wat kost.

En nu is zelfs zijn vrouw al boeken aan het schrijven en geeft daarover interviews. Je kunt er niks aan doen, alle personen die met de heilige omgaan worden door zijn heiligheid besmet. De tijden van het jonge ding van de achterban liggen achter ons.

Gelukkig bestaat DWDD niet meer. Want als Remco ooit doodgaat – we kunnen niets uitsluiten – zouden het onoprechte gehuil en geweeklaag (en het geknars van de valse tanden) in dat programma oorverdovend van hypocrisie zijn geweest. Nu hoef je op die dag alleen even geen social media te bekijken, dan is de storm hopelijk min of meer over.

Oh arme Remco. Een schrijver in gevangenschap, met Amsterdam-Zuid als Vaticaan en Nederland als Rome. Hopelijk gelooft hij het zelf allemaal een beetje, als hij zijn hand heft en het urbi et orbi voor zich uit murmelt. Als zijn vrouw (notitieblok in de aanslag) vervolgens vraagt wat hij zei, antwoordt hij: ‘Op een dag zal hij afreizen.’ Waarop zijn vrouw weer: ‘Daar heb ik niks aan.’