Arme Herman Brusselmans. Hij schreef al meer dan tachtig boeken (eenentachtig, namelijk) en nog is hij de outcast van de Nederlandstalige literatuur – al is hij wel een outcast met een column voor een Belgisch weekblad en een positie als jurylid bij De slimste mens, Belgische versie (een versie die net zo gruwelijk is als de Nederlandse, trouwens). Een outcast die gehoord wordt, dat is Herman Brusselmans. Een tot het establishment behorende outcast. Een rebel voor de massa.
Humo, het blad waarvoor Brusselmans columnist is, interviewt hem naar aanleiding van het verschijnen van boek 81: Vertrouw mij, ik kom uit de veehandel. Een typische Brusselmans-titel. Een lach en een traan. Een paradoxaalachtige paradox. Provocatie en gevoeligheid, het eeuwige tweetal dat niet zonder elkaar kan, niet in het universum van Onkel Herman. Ach, Herman Brusselmans: ik volg hem nu al zo veel jaren, echt boos op hem kan een mens na al die tijd niet meer worden. Wat een mens wel kan worden na al die jaren: moedeloos.
Brusselmans is een schrijver van een oeuvre dat inmiddels veel wegheeft van een oceaan. Een oceaan vol plastic. Dat plastic is slecht voor het leven in die oceaan. Haalt Brusselmans het plastic daarom weg? Neen. Hij laat het lekker drijven. Want het plastic hoort erbij, net zoals zijn racistische en seksistische opmerkingen erbij horen. Die mag je hem niet afnemen, want dat is bullshit. En Herman houdt alleen van bullshit als het door hemzelf afgescheiden bullshit is: ‘Het recht op bullshitten zal ik mij nooit laten ontzeggen.’ De ander moet zijn kop houden en mee-lachen.
Over Hij schreef te weinig boeken, mijn klepper van 800 bladzijden, zeiden sommige mensen: ‘Haal alle zever eruit en je hebt een prachtig liefdesverhaal van 200 pagina’s.’ Maar zo werkt dat niet bij mij. Alleen maar een liefdesverhaal schrijven, dat wil ik niet. Ernst moet in mijn boeken altijd gechaperonneerd worden door scherts.
Mocht Brusselmans die 200 pagina’s ooit publiceren – ik zal meteen weer net zo’n grote Brusselmansliefhebber zijn als in de jaren tachtig en een deel van de jaren negentig van de vorige eeuw. De man die werk vond en Heden ben ik nuchter waren niet voor niets kleine meesterwerken, minder dan 200 pagina’s lang.
Hoe kan het dat iemand zichzelf verzuipt in het talent en daar dan toch een flinke loopbaan op bouwt? Hoeveel talent heeft hij daarmee wel niet verspild? Hoe vaak gaat hij in de verdediging, terwijl hij ook (net als Tom Lanoye) de vlucht naar voren zou kunnen kiezen? Hoeveel plastic heeft hij, achteloos, in de oceaan geworpen, denkende: ‘Mijn tijd zal het allemaal wel duren?’
Lange tijd was ik van mening, net als de Humo-interviewer, dat Brusselmans een oeuvreprijs verdiende. De laatste jaren is die gedachte verdampt. Ik zie het niet meer, het oeuvre. Ik zie alleen nog iemand die zich schrap zet, iemand die in de verdediging is tegen windmolens en tegen ‘de literatuur’.
Ik zie een eindeloze reeks volgeschreven bladzijden aan me voorbijtrekken en van die bladzijden zijn er maar weinig de moeite van het lezen waard. Ik zie een nar die doodmoe rondsjokt in de piste, af en toe mopperend en scheldend, want hela, hij is de nar en dan mag je dat doen. Iedereen die vindt van niet, is stom.
Brusselmans is pas 62. Hij kan het roer nog omgooien. Ik zou hem, no bullshit, willen adviseren dat te doen.
-De Standaard-: Op de literaire site De Nieuwe Contrabas schreef een recensent, niet als eerste of laatste, dat hij hoopt dat u – ‘een nar die doodmoe rondsjokt in de piste’ – vooralsnog het roer kan omgooien en eindelijk eens dat Grote Boek gaat schrijven.
-HB-: ‘Ik moet daarmee lachen. Ik vond onlangs een recensie uit 1994 terug. De conclusie was: het is tijd dat hij eens iets anders gaat doen, want hij schrijft altijd hetzelfde boek. Het raakt mijn koude kleren niet.’
🙂