Toen ik naar Praag verhuisde, nam ik één dichtbundel mee. Ademgebed van Martijn Teerlinck, de Jotie T’Hooft van begin begin deze eeuw. Ik heb de bundel vaak doorgebladerd, en elke keer dacht ik dan aan de enige keer dat ik Teerlinck in het echt zag en hoorde. Tijdens zijn voordracht leek het of hij zichzelf transformeerde tot een vlinder of een libelle, zijn armen werden vleugels die op en neer bewogen, soms snel, soms langzaam; een sloom ogend iemand, zoekend naar ruimte of beweging.
Van de grond komen deed hij niet; sterker, hij stortte vrij vroeg neer, in 2013 al, nog maar zesentwintig jaar oud. Naast dichter was hij ook zanger, maar die wereld kende ik toen helemaal niet. Ik heb hem alleen meegemaakt als dichter. Er hing iets om hem heen. Je merkte op de één of andere manier dat hij een bijzondere jongen was, iemand die iets zou presteren. Dat Ademgebed zijn enige literaire prestatie zou zijn, zag je dan weer niet. Ach, de droefheid van jong-gestorven dichters.
Het trieste besef van tijdelijkheid zit wel in het gedicht ‘lucht’. Het lijkt wel of Teerlinck de derde en de vierde strofe van ‘De schoonheid van een meisje’ van Lucebert echoot:
daarom mij mag men in een lichaam
niet doen verdwijnen
dat vermogen de engelen
met hun ijlere stemmen
maar mij het is blijkbaar is wanhopig
zo woordeloos geboren slechts
in een stem te sterven
Teerlinck is de engel met ‘een lichaam van draden’, iemand die de ‘mensen’ die alles ‘slikken’ letterlijk en figuurlijk niet volgen kan. Wat kan zo iemand doen? Niet veel, vrees ik. Wachten op het vroege einde en er een beetje muziek bij maken. ‘daarom beadem ik zachtjes een stem bij elkaar / en laat ik de wereld waaien in mij’. Een doorzichtige dichter, dat was hij. Iemand die zich niet kon weren tegen zijn eigen wereld, waarin hij langzaam aan het desintegreren was. Zijn bundel is nog te koop, en bevat een mooi voorwoord van Erik Jan Harmens.
lucht
alle lucht is ingehouden adem van de wereld
die langzaam aan het stikken is
maar mensen hebben vijgenbladgezichten
en zij lopen onbekommerd in hun eeuwen
mensen slikken alles zonder storm: aarde en vlees
daar stinkt het binnen in hun stolpen naar
en ik, al ben ik dunbevleugeld
en al heb ik een lichaam van draden
als ik toch longen had gehad
had ik ze aan de wereld willen geven
maar ik heb lege druppels
die te drogen hangen in mijn borst
daarom beadem ik zachtjes een stem bij elkaar
en laat ik de wereld waaien in mij
Martijn Teerlinck, de Jotie T’Hooft van begin deze eeuw zo’n omschrijving suggereert toch een verband met drugs, overdosis en/of suicide. En daar was bij Martijn Teerlinck geen sprake van.
Hoe hij zijn gedicht leest is mooi om te zien en te horen: https://www.youtube.com/watch?v=UVtNBdTlje4
Zo bedoelde ik het niet. Maar! Dank voor de link.