Ja, dat was wat, de poëzie van Jotie T’Hooft. Hij stierf in 1977, ik ging net naar de middelbare school. Toen kende ik zijn werk nog niet, dat kwam later, begin jaren tachtig, de jaren van het wilde en ongecontroleerde lezen. T’Hooft werd mijn ‘eerste’ dichter, de eerste dichter van wie ik het verzamelde werk kocht. Ik zag de documentaire Junkieverdriet van René Seegers, Leon de Winter, Jean van de Velde op televisie. Leon de Winter was toen nog een echte schrijver, zó lang is dit allemaal al geleden.

Ik zag gisteren deze documentaire op YouTube en dacht na afloop: Misschien weer eens wat in T’Hooft lezen…

Junkieverdriet

Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet
Van geboortepijn tot nu mijn eenzaamheid
Die ik deel met duizenden nu ik weet wat ik weet:
Dat de mens een naald is zoekend naar een ader
Zoekend naar de kiespijn van zijn ver verleden.
Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd
Waar de verschopte verschaalt in een dode hoek
Van het denkperspectief, in de paranoia
Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte.

In deze wereld mijn waansisteem werd liefde
Een misdrijf in het duister en reizen kruipen
Uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood.
Verdrinken tijdens de armslag naar meer.

Licht van alle licht, licht
Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen
Voortdurend doorschijnt, licht licht
Dat niet zinkt in de stof het woord
Dat muis is knagend binnen klein bestek,
Licht dat bomen doorruist en water, licht
Dat leeft op de vloedlijn bij springtij,
Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.