De collega-schrijver over wie ik gisteren schreef, appt of wij dan geen vrienden zijn. Is hij slechts een collega? Ik denk daar even over na. Wat is een vriend? Wanneer is iemand een vriend? Heb ik, in deze fase van mijn leven, vrienden nodig? Ooit had ik een vriend en die viel dood neer, daar word je ook niet blij van.

Wat ik me wel zie doen, is: een podcast maken met die collega, die dus toch een soort vriend is. Want als je met iemand durft te podcasten ben je op zijn minst een beetje bevriend. Dat kun je niet doen met iemand met wie het gesprek doodvalt, en als er iets niet gebeurt tussen ons, is het dat.

We filosoferen over wat er in de podcast moet worden besproken. We zien niks, of heel weinig, in de traditionele onderwerpen. Twintig minuten praten over een boek: alsjeblieft zeg. Wie luistert daarnaar? Wie moet daarvan niet na drie minuten al zachtjes kokhalzen?

Plotseling schiet me een onderwerp te binnen. ‘We zouden kunnen praten over de vraag: Welke schrijvers mogen wel eens, net als de Oeigoeren, voor een jaar of vijf naar een heropvoedingskamp?’ Ik schrik zelf van mijn opmerking. De literatuur is tegenwoordig zo braaf dat dit bijna niet meer kan, ik heb de braafheid bijna geïnternaliseerd.

Mijn vriend lacht. We lachen allebei een beetje. We zitten aan de oever van de Moldau. De zon schijnt. We drinken home made lemonade met allemaal harde stukjes erin, en schijfjes citroen en sinasappel en snippers kokos. Oeigoeren, die hebben het in elk geval niet zo gemakkelijk als wij.

‘Misschien moeten we minder grof beginnen,’ zeg ik. ‘Er zijn sowieso genoeg vragen die nooit besproken worden in de kritiek, of in literaire podcasts, ook al zijn ze van het grootste belang. Laten we die om te beginnen eens tackelen. Bijvoorbeeld, welke geluiden maakt Tommy Wieringa als hij klaarkomt? Zelf denk ik dat hij Oh, Tommy roept.’

Naast ons trekt een erg mooie vrouw haar vest uit. We kijken er even naar. Mijn vriend krijgt, net als ik, vermoed ik, ogen die niet zouden misstaan in een hond die stil moet blijven zitten voor een bak gevuld met zijn favoriete brokken. De vrouw doet er erg lang over om de juiste zit te vinden, maar vindt die.

We zuchten. De Moldau stroomt door. We zien, aan de overkant, Slavia, waar we straks iets zullen eten. Er zit een wandeling van vijf minuten tussen de stoelen waar we nu op zitten en de stoelen van Slavia. Daar praten we verder, begeleid door de pianist met de witte haren en de blik die twijfelt tussen guitigheid en ennui.

‘Hoe het ook zij,’ zeg ik, ‘die podcast komt er wel.’ Mijn vriend beaamt dat. ‘Het is geen kwestie van kunnen, het is een kwestie van doen.’ Mijn vriend komt uit Rotterdam en dat kun je soms merken. De vrouw naast ons herschikt haar topje. We staan op en verlaten de vrede op het eiland in de rivier, – dichterbij geluk ben ik de afgelopen dagen niet geweest.