Goedemorgen.

Ik maakte iets met spinazie.

‘Zijn grootmoeder die we altijd saai, streng en oud hadden gevonden, had in haar dagboek geschreven: ‘‘Hij is de enige man met wie ik compleet ben. Het is niet erg te sterven, maar het is erg op te houden met liefhebben. Nu zal ik de rest van mijn leven alleen nog maar de helft zijn.’’ Ze citeerde uit een sonnet van Michelangelo: ‘‘Nel vostro fiato son le mie parole – in jouw adem wordt mijn woord gevormd.’’’

All-you-can-eat betekent dus echt: all you can eat.

Ik ben op zoek naar mijn levenslust en gevoel voor humor.

Een schrijver die ‘u’ zegt tegen een andere schrijver, hoewel de twee schrijvers bijna met elkaar getrouwd zijn. Dat helpt.

U zeggen is een vorm van de afstand opheffen.

Leonard Cohen, nooit echt goed tegen gekund. Dat kwam nog door Gerrit Komrij, die zijn literaire werk ooit afkraakte. Tot een jaar of twee geleden, toen D* me zijn laatste plaat aanraadde. Ineens snapte ik het. Het licht kon naar binnen.

Ik was niet langer bang voor de nogal diepzinnige serieuzigheid die hem kenmerkte. De prediker en de rabbijn in één. Leonard Cohen hoefde niet op zoek naar zijn levenslust en gevoel voor humor.

Goede-bijna-middag.

‘And all I do is miss you / The way we used to be.’

Vroeger was ik minder serieus. Of meer?

Er zijn boeken die je goed vindt en boeken waar je van gaat houden. Er zijn maar heel weinig boeken waar je zo veel van gaat houden, dat je de auteur ervan in de liefde betrekt.

‘Ik deed geef acht, echt. Het was dramatisch mooi en onhandig.’

‘Ter ere van de vijftigste sterfdag van Godfried Bomans koos Joost Prinsen zijn beste essays en beschouwingen’

Het park waarop ik uitkijk, wordt kaler. Nog even en ik kan de binnenstad, die achter het park ligt, weer zien. Mijn uitzicht is het mooiste in de late herfst en de winter. Vanaf mei is hier alles groen.

Naar het afhaalpunt lopen. Een pakket ophalen. Daarmee naar huis lopen. Het ding heel voorzichtig opensnijden. Het boek eruit halen. Kijk eens aan, daar is het.

Naar het postagentschap lopen. Boeken, zeg ik, als de man achter de toonbank vraagt wat er in mijn pakket zit. Boeken, zegt hij. Ze hoeven niet verzekerd te worden, zeg ik. Dat wilde ik niet vragen, zegt hij. Daarna is het stil.

Goedenamiddag.

Dat zijn twee woorden en dat weet ik.

Ja, er zijn veel doden gevallen. Ook onder de Duitsers.

Er is geen eerlijke oorlog.

‘Het is toch van de zotte dat dit soort dingen niet kan worden geregeld.’

‘Klust u?’
‘Nee, ik klus niet.’
‘Niet?’
‘Nooit.’
‘Dan is het goed.’

Er staat een regenboog van de spoorbrug tot het Kolpinghuis.

‘Dan had je maar een vak moeten leren.’

Ergens in het gebouw is een feest. Ik sta op het balkon en hoor mensen schreeuwen.

Mijn ogen zijn blauw, heel erg lichtblauw.

Sommige dingen hoor ik wel, maar dan weet ik niet hoe ik er mee om moet gaan.

Het is moeilijk.

Nee, het is niet moeilijk, het is niet te doen.

‘Het is een opgave om Chrétien Breukers te zijn. Een dagtaak.’

Ik loop van de supermarkt naar huis. Er is iets buiten dat me niet bevalt. Iedereen is in lompen gekleed. Iedereen is ontevreden. Over vuilnis. Alles en iedereen is vies.

Oh nee. Het valt wel mee. (note to self: niet geloven in jezelf en hou het simpel.) Wat zou Godfried Bomans nu hebben geschreven?

De lift. De derde verdieping. De sleutel en het slot.

Ik doe de deur achter me dicht en haal opgelucht adem.

‘Op de natte kasseien lag een schaduw als een blok. Een beeldhouwer zou er twee mensen in een omhelzing uit kunnen kappen.’