Beste Thomas de Veen,

De Nederlandse kritiek verlangt naar ‘grote boeken’.

De industrie stelt weinig meer voor, maar elk jaar moet er wel één boek zijn dat boven alle andere boeken uitsteekt. Het liefst een dik boek, waarin een ‘belangrijk thema’ wordt behandeld, een boek dat het goed doet op de salontafel (als die nog bestaat, wat ik niet zeker weet), een boek waar je mee kunt aankomen, het boek waarin de auteur (meestal een man, overigens) ‘al zijn thema’s heeft samengevat’, nou ja, enzoblablabla.

Omdat die boeken vaak extreem welwillend worden besproken (Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer bijvoorbeeld, in wezen toch een minder boek dan de vorige werken van dezelfde auteur), laat de literaire kritiek merken 1) aan het spelletje mee te doen en 2) niet echt zelfstandig een besluit te kunnen nemen. Je hoeft boeken niet te bespreken; er verschijnt genoeg om een afgewogen keuze te maken en als een ‘ouderwetse’, ‘echte’ criticus te wikken en te wegen.

Volgens mij heb je Pieter Waterdrinkers nieuwe roman in je maag gesplitst gekregen en het spel in NRC/Handelsblad van 16 juli jongstleden meegespeeld. Waterdrinker had vorig jaar een succesboek, hij komt nu met het zogenaamde grote boek, een boek met allerlei maatschappelijks erin, de auteur is sowieso al jaren bezig met het optuigen van een ‘reputatie’, hij gaat op twitter soms tekeer als een lief jong hondje in een winkel vol hondensnoep (hij gromt als het hem uitkomt en piept lief als het hem ook uitkomt), enfin, er moest iets gebeuren met de nieuwe Waterdrinker.

Je hebt je van je ‘taak’ gekweten, en dat is je duidelijk niet licht gevallen. Waarom, bijvoorbeeld, die ellenlange inleiding over het succesboek van een goeroe? Om de roman van Waterdrinker in ‘zijn tijd’ te zetten? Misschien, maar het is vooral een handige truc om alvast 1/10 van je stuk af te hebben. Ik werkte vroeger wel eens voor een tekstschrijver die me soms aanraadde om ‘hier nog wat inhoud toe te voegen’. Zoiets lijk je hier te hebben gedaan. Dit is geen recenseren, dit is copywriting (ook een nobel vak, maar een ander vak dan dat van criticus).

Het vreemde is: hierna begin je nog niet aan je recensie. Daar wacht je nog drie alinea’s mee. Pas dan (vanaf ‘Verteller is Ruben Ivanovitsj Katz et cetera’ lijken we in een recensie terecht te zijn gekomen. Je strooit met wat lof, zeker, maar je kijkt er ook bij als een boer met kiespijn: ‘(…)dit mensbeeld zal geen Waterdrinker-lezer verrassen, maar het is beslist smakelijk en overtuigend opgeschreven.’ Het is een plichtmatig oordeel, een oordeel dat is ontstaan uit de dwang om een bepaald boek snel te bespreken. 

Eigenlijk vind je er nog niet veel aan, aan de roman. Je lijkt dat oordeel niet te durven uitspreken. Omdat je de stof die je behandelt niet helemaal in de vingers hebt? Dat kan ook bijna niet. Een boek van meer dan vijfhonderd bladzijden heeft enige tijd nodig om te bezinken. Maar aan de toon die de recensie aanslaat tot halverwege, heeft niemand iets. De auteur niet, de lezer niet, de criticus niet. De enige boodschap die de lange recensie uitwasemt is, dat we hier iets belangrijks bij de kladden hebben. Iets belangrijks, waar de criticus niet van houdt.

Terwijl de tekst die je publiceert, die ik verder niet helemaal zal closereaden, want dat is een erg gemakkelijke truc, en het gaat me om iets anders, genoeg aanknopingspunten biedt. Je vindt de stijl van het boek maar matig en je zegt ergens:

De bronstigheid van de verteller spat bovendien meermalen van de bladzijden af, waarbij het ook echt plat wordt: de lengte van zijn geslachtsapparaat speelt nogal een rol, en wanneer hij ontmaagd wordt, gilt zijn bedpartner ‘met haar vuisten bonkend tegen mijn billen, als een biggetje’ – ugh. Aan de andere kant: de platheid is wel, net als in voornoemde roman van Pfeijffer, volkomen in character met de reactionaire macho die Katz is. Platheid met een reden. Welke rat verexcuseert zich voor zijn eigen smerigheid?

Hier lijkt het wel of je je wil verontschuldigen bij je niet-seksistische makkers en makkerinnen in de inclusieve wereld die de Nederlandse literatuur is. Is de hoofdpersoon nu een smeerlap, of niet? En is in character zijn met een personage nou niet iets wat een romanpersonage doet? Als de auteur tenminste een beetje zijn best heeft gedaan? En in hoeverre is een slechte stijl en een verderfelijke (seksuele) moraal toch nog zo in orde dat Waterdrinker vier sterren mag bijschrijven? Ik snap het allemaal niet.

Natuurlijk: een criticus kan in zijn recensie zijn twijfels tonen. Dat lijkt me een goede zaak. Toch zie ik in je recensie niet zozeer twijfels. Ik zie vooral tegenzin. Tegenzin om mee te doen aan het spel, en dan toch meedoen. Waarna je het boek even snel las en een soort recensie schreef. Op zich is dat wel dapper. Ik heb het boek nog niet gelezen. Ik las het eerste hoofdstuk en ik moest daar al enige tijd van bekomen. Mocht ik het hele boek willen lezen, dan heb ik de tijd en de ruimte (en een weeklang een opgeruimd en onschokbaar humeur) voor nodig.

Mij lijkt dat het nu maar eens uit mag zijn met die jacht op ’grote boeken’, met dat meedoen aan een spel dat alleen goed is voor de boekhandel. Schrijver, criticus en lezer hebben meer aan een nieuw contract tussen kritiek en literatuur: een contract waarin de ene partij aan kan op de goede wil van de andere. Waarin de teksten die worden geproduceerd worden beoordeeld als teksten en niet als tekenen des tijds, uitingen waarin de mode van de dag wordt behandeld en wat je nog meer ziet langskomen aan goedbedoeld gepruts.

Uiteindelijk is een recensie als die op het werk van Waterdrinker niets, en dat is jammer. Jammer van de ruimte die de recensie innam in de krant, jammer voor de auteur en jammer voor de lezer die straks besluit om het boek maar te kopen (vier sterren!). Als de literatuur het zwaar heeft, en als ’de elite’ het ook niet meer weet, is het misschien tijd om het op te nemen voor de literatuur en een elite te vormen. Spelletjes spelen laten we wel aan andere mensen over en de industrie? – die is en blijft ook zonder ons de industrie.

Met een vriendelijke groet,

Chrétien Breukers

—-

DE NIEUWE WATERDRINKER IS EEN FERM KNIETJE IN HET KRUIS VAN DE
WELGESTELDEN VAN NEDERLAND

In de nieuwste roman van Pieter Waterdrinker slaat opnieuw de hypocrisiemeter uit. Zijn inktzwarte mensbeeld viert hoogtij als het om de welgestelde elite van Nederland gaat.

Pieter Waterdrinker: De rat van Amsterdam. Nijgh & Van Ditmar, 590 blz. € 26,99
●●●●●
Thomas de Veen
16 juli 2020
Leestijd 6 minuten

Opslaan in leeslijst
Boek kopen

Hoe word ik een rat? heette het boek dat organisatieadviseur Joep P.M. Schrijvers in 2002 uitbracht. Een zelfhulpboek, voor wie zich wilde bekwamen in de ‘kunst van het konkelen en samenzweren’, in het bijzonder op de werkvloer. Bekwamen ja, want wie met rattige types te maken krijgt, moet niet roddelend of briesend toekijken aan de zijlijn, nee, die moet mee. Rat worden. ‘Veel rattenwerk’, staat er in het inleidende hoofdstuk, ‘bestaat uit het benutten van de zwakheden van de medemens ten eigen bate’. En, onmisbaar volgens Schrijvers:
‘Als je een goede rat wilt worden dan train je jezelf in het snel opsnuiven van verborgen verlangens en angsten van je tegenstander.’

Het boekje stond bijna heel 2003 in de bestsellerlijst en werd vervolgens jaar na jaar herdrukt. Je zou er een teken des tijds in kunnen zien – met terugwerkende kracht. Het was hét decennium waarin de rat tot wasdom komt in de nieuwe roman van Pieter Waterdrinker, De rat van Amsterdam.

Ratten van het menselijke soort (of mensen van het rattige soort) worden een steeds belangrijkere factor in het oeuvre van Pieter Waterdrinker (1961). Voor zijn laatste romans gold: begint Waterdrinker te schrijven, dan is dat omdat zijn hypocrisiemeter uitsloeg. Poubelle (2016) draaide om corrupte Europarlementariërs, van wie de hoofdpersoon, gewezen reclamejongen en gesjeesd literator Wessel Stols, er gaandeweg één werd. Een blaaskaak van het zuiverste water, een mensch van het onzuiverste soort.

Waterdrinker, de op afstand verkerende Rusland-correspondent annex romancier, tierde in zijn laatste, autobiografisch gekleurde roman Tsjaikovskistraat 40 (2017) over zo’n beetje alles wat hem tegen was gaan staan, in de Nederlandse literaire elite bijvoorbeeld.

Dat kliekje is niet ver weg in De rat van Amsterdam. Je zou kunnen zeggen: hier gaat het om hun buren. Maar dan die aan de duurdere, nóg verdorvener kant van de straat. Zijn nieuwe roman is een ferm knietje in het kruis van de welgestelden van Nederland.

Verteller is Ruben Ivanovitsj Katz, Letse Rus met Joodse wortels, die als jochie op de achterbank van een ‘piskleurige’ Lada naar Europa trekt, vlak voor het uiteenvallen van het Sovjetrijk – het gezin wil naar Israël, maar blijft hangen in het ‘bloembollenkoninkrijk aan zee’, waar Ruben vervolgens in betrekkelijke weelde opgroeit. ‘Sinds mijn emigratie behoor ik officieel tot de generatie die niets heeft meegemaakt’, heet het – dat krijgen de ‘Tefalkinderen’ op zijn Amsterdamse ‘elite-gymnasium’ te horen, dat ‘geprivilegieerde broeinest van de vooruitgang’. Zou het?

Gevangenis
Katz schrijft zijn relaas in de gevangenis (de toedracht blijft omwille van de plot nog in nevelen gehuld), waar hem is aangeraden zijn levensverhaal op te schrijven: ‘Om inzicht te krijgen. Zelfkennis. Rust.’ Het effect is allereerst dat zijn woede oplaait, over de verworden Europese cultuur, ‘een en al geloofsafval,
hedonisme, materialisme, egoïsme, domheid’, waarbij de levenslessen van zijn vader geregeld opduiken: ‘Politiek was de kunst van het veiligstellen van de eigen belangen.’ Met idealisme had dat niets te maken, fulmineerde vader Katz over De Mens: ‘Zijn ingebakken zelfzucht, zijn in goedheid vermomde slechtheid, zijn verslaving aan aanzien, aan geld, aan vreugde en genot, zijn doortrapte
verdorvenheid, zijn hang naar een kalm en goed leven, alsook het fysieke leven zelf: zelden zou hij dit alles in de waagschaal willen stellen voor het nakomen van zijn zogeheten idealen.’

Zo’n volzin tekent de roman: dit mensbeeld zal geen Waterdrinker-lezer verrassen, maar het is beslist smakelijk en overtuigend opgeschreven.

De betrekkelijkheid van Rubens weelde laat Waterdrinker knap pijnlijk zien. Want bevoorrecht? Ruben weet wel beter. De rijkeluiskinderen op zijn ‘gymnasium, de school van het humanisme’, pikken feilloos hun armere en bovendien allochtone klasgenoot eruit – en als jonge ratjes benutten ze de zwakheid van hun medemens ten eigen bate. Sterk is de scène in de snackbar waar Rubens vader werkt: de klasgenoten laten hem telkens om een nieuw colaatje naar de koelkast lopen (‘Nee, doe toch maar een Sprite!’) – omdat ze het kúnnen. Zijn zoon kijkt toe.

Gouden businessmodel
Die scène, na een kleine 150 bladzijden, is maar een opmaat – na de coming-of-age begint De rat van Amsterdam pas echt. Wanneer Waterdrinker over onrecht schrijft, beperkt hij zich niet tot verhalen van slachtoffers, maar richt hij zijn pijlen op daders: de Hollanders die als kind al zo discriminerend geconditioneerd worden, wat zal er van hen terechtkomen?

Waterdrinkers eerste antwoord: de Nationale Armenloterij. Drijvend op de belofte dat lootjes kopen zielige mensen geld bezorgt, maar intussen zijn de goede doelen een gouden businessmodel. Mensen spelen mee met hun vingerafdruk – waarmee Waterdrinker ietwat onhandig (want het is niet per se logisch dat mensen daarom mee móéten spelen) verraadt dat zijn fictieve loterij geënt is op een zekere andere mediagenieke loterij, die gouden enveloppen met verleidelijk dwingende teksten verspreiden. En die teksten komen in de roman weer uit de koker van retorisch talent Ruben Katz, ‘creatief genie’ van de
Nationale Armenloterij, inmiddels ook overtuigd rat. Tevens oud-klasgenoot en stil aanbidder van Phaedra, de dochter van de loterij-oprichter, Clemens Mudmann. Een echte Waterdrinkeriaanse naam trouwens; de doortrapte politicus in Poubelle heette ook al omineus Clemens. Verder ditmaal te noteren: de schaamteloos belachelijke namen Merel van Gruwelingen en Ludwig Amour. Er duikt ook een Max Kahn op, niet te verwarren met Max Kisch uit Poubelle, of Max Kohn uit VSV (2012) van Leon de Winter. Of ach, niet verwarren, waarom eigenlijk niet? Opzichtige namen passen in het vermoedelijke plan van Waterdrinker om duidelijk te maken dat we hier met een fictionalisering te maken hebben – maar wel van een herkenbare werkelijkheid.

Hiermee houdt het nóg niet op, met de plot in De rat van Amsterdam; na twee derde gaat het vooral over een groep Europeanen die zich het Siberisch Front heeft gedoopt en in zekere zin gezien kan worden als variant op de communistische fellow travellers. Rusland ziet steeds meer jonge mensen emigreren en betaalt grif voor de agitprop van het Front, die het vestigingsklimaat een opkontje moet geven.

Die club organiseert een bootreis over de Wolga, als kennismakingsreisje voor Europees volk dat in het lege Russische platteland een ‘ontsnappingsmogelijkheid’ ziet, een ‘ventiel om aan de massa-immigratie in hun eigen land te ontkomen’. De rol van Ruben in dit populistische rattenplan: hij hoort tot de groep die eerst ‘op het allerhoogste niveau positieve propaganda’ schreef, en nu de wervingsteksten van het Siberisch Front opstelt.

Zodra die verhaallijn geïntroduceerd is, wordt het écht leuk – want daarmee openbaart zich ook de volle breedte van Waterdrinkers ambitie. Ongetwijfeld bedoelde hij De rat van Amsterdam als zijn Grote Europese Roman, zijn hoogstpersoonlijke, volvette, bijna 600 bladzijden dikke vis uit de vijver waarin ook Ilja Leonard Pfeijffer, Leon de Winter, Jamal Ouariachi en Peter Buwalda voor hun laatste romans de hengel uitwierpen.

Waterdrinker vertelt over de toestand van het continent in vele schakeringen (soms denk je aan Piketty, soms aan Baudet), zonder op een verhaallijntje of exotisch decortje meer of minder te kijken. En hij weeft alles samen tot een verhaal over de decennia van de ratten, van hen die de zwaktes, verborgen verlangens en angsten van anderen inzetten voor hun eigen gewin – of dat nu in een snackbar is, voor een dubbelhartige loterij, of als verhulde Kremlin-apologeet. Katz concludeert: ‘In de rattenwereld van de mens gaat het door de
geschiedenis heen steeds weer om hetzelfde: bedenk een verhaal, verpak en verkoop het zodanig dat de massa erin gaat geloven.’ En Waterdrinker verkoopt zijn betoog smakelijk; met een geinig ‘trucje van Kafka’, met een best geslaagd corona-lijntje, met scènes in Miami, Kazan en Irkoetsk, met een frietzak op het omslag. Je koopt het.

Al valt er ook wel wat op de roman af te dingen. De stijl van De rat van Amsterdam zindert niet zoals die van Tsjaikovskistraat 40, waaruit een 95 woorden lange zin terecht de Tzum-prijs 2018 won, voor de beste literaire zin. Ditmaal zie je de haast wat van de formuleringen af: ‘De verwarring bij velen was zichtbaar compleet’, staat er dan – vrij lelijk, al weet je ook best wat er bedoeld wordt. Waterdrinker is hier vooral de verteller die je meesleept, die zijn zinnen schrijft om het verhaal voort te stuwen, niet om fraaie krullen te draaien.

Bronstige verteller
De bronstigheid van de verteller spat bovendien meermalen van de bladzijden af, waarbij het ook echt plat wordt: de lengte van zijn geslachtsapparaat speelt nogal een rol, en wanneer hij ontmaagd wordt, gilt zijn bedpartner ‘met haar vuisten bonkend tegen mijn billen, als een biggetje’ – ugh. Aan de andere kant: de platheid is wel, net als in voornoemde roman van Pfeijffer, volkomen in character met de reactionaire macho die Katz is. Platheid met een reden. Welke rat verexcuseert zich voor zijn eigen smerigheid?

Dat mag je als lezer doen: het is interessanter om je af te vragen wat zo’n personage vertelt, dan hem te diskwalificeren als onsympathiek (want dat ís hij, tussen de rattenarbeid door zijn leven vergooiend aan drank en drugs) – of iets anders.

Uiteindelijk, zou ik zeggen, wordt het verhaal vooral bijeengehouden door de tandem Ruben en Phaedra, zijn jeugdliefde. Juist doordat zij als personages een geloofwaardige voor- en wordingsgeschiedenis kregen, beklijft hun verhaal nog het meest, en daarmee de kleinste kern van het onrecht in de roman. Een noodlot verbindt hen, in de plot, maar ook nog iets anders (en het is géén zoete love story): ze hebben op vergelijkbare wijze geworsteld met een wereld die hen toeschreeuwde dat niet het systeem, maar het toeval het lot van individuen bepaalt. Politiek correct wil Waterdrinker niet zijn, maar in tijden van sociaal onrecht, racisme, antisemitisme, privileges, klassenongelijkheid, woede daarover en verzet dáár weer tegen, kun je
je afvragen: zou het?

Hoe word ik een rat, is in feite de hoofdvraag van De rat van Amsterdam. Je zou kunnen zeggen: je wordt niet als rat geboren, maar rat gemáákt. Maar wat betekent dat voor het inktzwarte mensbeeld dat hoogtij viert in de wereld die Waterdrinker neerzet, waar het toch maar gaat om gewin, want ‘om het vlees, om de hormonen, de driften’? Moeten we dan maar rat worden? Is dat het inzicht, de opgedane zelfkennis, geeft dat rust? Daar kun je, na het pijnlijke knietje dat De rat van Amsterdam uitdeelt, nog wel even over doorbomen. Ik zou
zeggen: als Waterdrinker de rattige mens niet aan de kaak had willen stellen, had hij hem ook niet zo ongenadig in zijn hemd hoeven zetten.