Herinneringen zijn als Cees Nooteboom: je weet nooit precies wat er allemaal in zit en ze hebben de neiging te gaan liggen waar ze willen (en staan dan niet meer, of alleen met de grootste tegenzin, op).

Ik herinner me bijvoorbeeld een grapje van Freek de Jonge uit het begin van de jaren tachtig, dat eindigde met een sneer naar middenstanders. Als we naar middenstanders gaan luisteren, staan we binnen de kortste keren met de rechterarm omhoog Heil Hitler te schreeuwen. Ik parafraseer, maar zoiets was het.

Daar moest ik om lachen. Toen wel. Daarom vertelde ik het door aan mijn vader, de middenstander. Ach, de schaamte, de schaamte, nu wel. Ik herinner me zijn gezicht, hoe het wegtrok, hoe hij leed onder mijn grapje, dat niet van mij was en door hem wel als zodanig werd ontvangen.

Het was ook een flauw grapje, heel flauw. Misplaatst, misschien, en het ging ervan uit dat er zoiets als een middenklasse bestond en dat je die de schuld van alle rechtse tendensen in de maatschappij kon geven. Freek de Jonges grapjes was in wezen uitsluitend, – tegenwoordig zouden we zeggen: racistisch, of niet-inclusief (op zijn minst).

Dat ik erom lachte, was omdat hij via dat grapje een groep trof waarin ik leefde. Waarvan ik at, zou mijn vader zeggen. Die groep was mij niet altijd even lief, en daarom vond ik de suggestie dat er voor het merendeel Hitler-aanbidders in rondliepen wel aardig; om mijn eigen onbehagen af te leiden was ik erdoor gecharmeerd.

Han van der Horst, historicus, doet op de website JOOP een Freek de Jonge. In zijn column Verongelijkte middenstanderszoon schrijft wereldliteratuur, waarin hij, vermoed ik, een compliment uitdeelt aan Pieter Waterdrinker, gaat hij in het vijfde en zesde tekstblok los op de middenstand:

Over de boodschap dus. Pieter Waterdrinker stamt uit een geslacht van hardwerkende MKB-ers. Zijn ouders hadden een pension in Zandvoort. Deze achtergrond komt in de Rat van Amsterdam sterk tot uiting. In de geesteswereld van Waterdrinker wordt hard werken niet beloond, terwijl de duivel op de grootste hoop schijt. Wereldvreemde ambtenaren met een van negen tot vijf mentaliteit staan het ondernemen in de weg. Politici spelen elkaar de bal toe. Wie niet tot de vriendjes en de inlikkers behoort, vist achter het net. En dat terwijl slampampers uit binnen- en buitenland bij honderdduizenden gratis geld krijgen net als kunstenmakers. Als je maar een zielig verhaal weet op te hangen, dan is je kostje gekocht. Hele volksstammen liggen op hun luie reet, terwijl jij je drie slagen in de rondte werkt en ook nog eens de rekening krijgt gepresenteerd. Nederland is in verval. Dat kan zo niet goed aflopen. Zeker nu dat zootje in Den Haag ons laat afromen door Brussel en de knoflooklanden. Vlak trouwens de MOE-landers ook niet uit.

Wie na de jaarvergadering van de winkeliersvereniging blijft hangen op de nazit, begrijpt precies wat ik bedoel.

Ik zie mijn vader wit wegtrekken. En omdat die het in het echt niet meer kan, veel witter dan na zijn overlijden vorig jaar zal hij niet worden, neem ik de honneurs waar. Ik trek wit weg. De mentaliteit waarmee Van der Horst ‘MKB-ers’ opzadelt, lijkt me niet goed getroffen. Hij kan zich verschuilen achter Waterdrinkers boek, maar hij is net iets te geil in het optuigen van die mening – en hij verzint er zelf nog een flinke bruine arm bij.

Han van der Horst is een soort Freek de Jonge: hij vindt het grappig om, in dienst van het verlichte publiek dat hij denkt te dienen, neer te kijken op een groep die niet bestaat: ‘MKB-ers’. Han van der Horst is de linkse oom op het linkse feest, die linkse snoepjes uitdeelt aan zijn linkse neefjes en nichtjes; om af en toe eens weemoedig glimlachend een hand op de knie van een links nichtje te laten rusten. Warte nur, Han van der Horst, en zo voort.

Pieter Waterdrinker vindt het een grappig artikel, gelet op zijn like-gedrag op Twitter. Want een compliment van iemand die neerkijkt op je afkomst is, als hij maar beweert dat je wereldliteratuur schrijft, altijd lekker. Een snoepje van de oom is zoet, ook al heeft het nog zo lang in zijn colbertzakje gezeten, in het colbertzakje waar het naast het rode boekje en de al enige weken gebruikte stoffen zakdoek lag te wachten op bedeling (uit te spreken als be-dee-ling).