Vraag me niet in welk jaar, maar ik ben óóit eerder op de Nacht van de Poëzie geweest. Geloof ik. In mijn herinnering liep ik in de wandelgangen vooral langs uitgestalde waar van kleine, sympathieke uitgeverijtjes, die bundels aanboden die nooit in aanmerking zouden komen voor het prijzencircus maar kennelijk dankzij de goedhartige bui van een uitgever de weg naar publicatie hadden mogen afleggen (eventueel geholpen door een financiële bijdrage van de dichter in kwestie).

In het kader van De Nieuwe Contrabas podcast leek het me aardig weer eens een kijkje te nemen, ook al waarschuwde compagnon Chrétien Breukers me vooraf dat dit jaarlijkse gebeuren, in zijn niet mis te verstane bewoordingen, ‘verschrikkelijk’ is. Ik liet me zelfs verleiden in een gewone toegangskaart te investeren, omdat het perstraject me algauw als te omslachtig (omgeven met voorwaarden en plichtplegingen) voorkwam.

Ik kan redelijk kort zijn over de 40-ste editie van ‘De Nacht’. Het is het meest niet-polariserende theaterprogramma dat ik ooit heb meegemaakt. Het publiek houdt in voltalligheid van dichters en de dichters, op hun beurt, komen het podium op en verklaren bijna meteen dat ze van het publiek houden. En van de zaal. Omdat ik mezelf min of meer verboden had opstandig te reageren op dit innige verbond, dreef ik als het ware gedwee mee met de avond, en met de stroom opeenvolgende dichters, die soms langdurig werd onderbroken door muzikale optredens (met een Iers aandoende meeklap-act die mijn persoonlijke ondergrens aantikte).

Onbetwist hoogtepunt van de avond was niet het optreden van een dichter, maar dat van een onweerstaanbare zangeres, Naaz hetende. Te midden van de toch wat egale woordenvloed zette zij een keel op waar mijn haartjes spontaan van overeind gingen staan, niet in de laatste plaats vanwege het gevoelvolle pianospel waarmee de vulkaan van haar stem begeleid werd. Dat haar krachtsinspanning de zaak van de naar vrijheid snakkende ‘Iraanse vrouwen’ diende, hetgeen ze tussen het zingen door uiteenzette, zal allicht bijgedragen hebben aan de emotionele reikwijdte van haar furieuze zang. (Ook mijn gezelschap vond het trouwens ‘fucking goed’, hetgeen ik in al zijn eenvoud een treffende kwalificatie vond).

Verder vermaakte ik me erg met het zich in de wandelgangen van Tivoli/Vredenburg afspelende Poëziecafé, waar dichters onder leiding van John Jansen van Galen veel te lang keuvelden te midden van sapjes en alcohol drinkende bezoekers, die het gekeuvel dermate interessant vonden dat ze met hun rug naar Ingmar Heytze, Jansen van Galen en de overige praters bleven zitten. Ik vond het een hele prestatie om uitgerekend dit poëzie minnende publiek zo karig te bedienen dat het schijnbaar niet eens de verplichting voelde de indruk te wekken te luisteren (of te kijken) naar de gedebiteerde anekdotes en wederwaardigheden uit de monden van de tafelheren en -dames.

(Achteraf begreep ik dat de eindeloze smalltalk de poëziepodcast “Camping De Vrijheid” zou helpen vullen…)

Van de optredende dichters kende ik zeker de (jongere) helft niet. Het viel me op dat de smartphone en de chat een tamelijk dwingende rol in hun gedichten speelde, evenals de depersonalisatie waar ze door het gebruik van de telefoon en het overmatig chatten aan ten prooi vielen, hetgeen in menig poëem dan weer leidde tot een bezoek aan ‘een therapeut’ die ervoor moest zorgen dat die jonge dichters niet verkruimelden tot bits en bytes, maar een herkenbaar lichaam bleven met een naam en – al moeilijk genoeg voor jongeren! – een woonadres.

Toen ik om twee ’s nachts met mijn gezelschap weer in de zwoele buitenlucht stond, vroeg ik me af in wat voor evenement ik de afgelopen uren had rondgelopen. Eerlijk gezegd had ik niet het begin van een ‘clou’ of ‘conclusie’. Het enige dat overbleef was te proberen de algehele sfeer van ‘De Nacht’ bij benadering te omschrijven en er was godzijdank een woord dat zich naar voren drong.

‘Helend’.

Alle poëzie die ik gehoord had, leek op de ene of andere manier bij iets te willen stilstaan of op iets in te willen zoomen dat op het punt van uit elkaar vallen stond, en door de gedichten dan hopelijk weer enigszins aan elkaar gelijmd zou worden. Of draaglijk gemaakt.

‘Geheeld’.

Ik heb daar niet zoveel mee, met dat lijmen en herstellen, dat ‘helen’. In de tijd dat ikzelf nog gedichten schreef vond ik niks leuker dan de dingen juist kapot te laten vallen en de lezer illusieloos met de brokstukken op te zadelen, of met een valse hoop op harmonie. Een soort poëzie, dunkt me, dat ze bij ‘De Nacht’ liever aan zich voorbij laten gaan.

Tot slot. Was De Nacht van de Poëzie dan inderdaad ‘verschrikkelijk’, zoals Chrétien voorspeld had? Nee, het programma was te gelijkmatig en te uitgebalanceerd om ‘verschrikkelijk’ te zijn. Het leek hoogstens iets teveel op een evenement zonder uitschieters, zoals je in een verzorgingshuis zeker wilt zijn dat niemand met een zwak hart tijdens een van de optredens bezwijkt.

Op de geweldige en spetterende Naaz na, dan.

(PS: toen Claudia de Breij op een van de promovideo’s van ‘De Nacht’ verscheen, breed lachend en triomferend, viel deels het kwartje over de ware aard van dit festijn….)