Schrijven over bewondering is tricky. Bewonderen is sowieso een kunst die niet iedereen machtig is. Er wordt vaak om de verkeerde redenen bewonderd. Of uit snobisme. Of uit luiheid. Echt iets of iemand bewonderen is een hels karwei, waarvoor de bewonderaar moet beschikken over een lege geest en een tijdelijk buiten werking gestelde jaloezie-spier.
De roman Ica van Eva Posthuma de Boer is een studie naar bewondering. De jonge auteur Nadine Sprenger (waarin we Eva Posthuma de Boer herkennen) is gefascineerd door het werk van Ica Metz (Connie Palmen). Nadine bewondert het werk van Ica Metz, maar kan daar geen genoegen mee nemen. Ze wil meer. Ze wil de hele Ica.
En via allerlei omwegen krijgt ze de hele Ica, ze krijgt het voor elkaar om Ica een aantal weken mee te nemen naar het familiehuis van de Sprengers in de Bourgogne. Daar ontspint zich, uiteraard, een soort drama, een drama dat Nadine wel en Ica minder raakt: de bewonderaar is altijd de mindere van de bewonderde; wat dat betreft is bewonderen net de liefde.
Het boek van Posthuma de Boer zit vol losse lijnen. Zo is daar haar vader, een beroemde kunsthistoricus die in het nazikunstverleden roert. En we hebben Nadines jong overleden moeder. Ica Metz is van de vader een tegenhanger en van de moeder de substituut, maar daar wordt in het boek weinig mee gedaan. Het zit er allemaal wel in, zonder tot bloei te komen – het duikt alleen op als Posthuma de Boer er behoefte aan heeft, lijkt het wel.
Daarnaast is er de zegenrijke en beklemmende thuissituatie van Sprenger; ze heeft een fijn gezin, bijna te fijn. Toch besluit ze om zich op Ica Metz te storten en het gezin tijdelijk te verlaten. De reden daarvoor wordt niet echt gegeven, we worden als lezer van Ica verondersteld al het literaire werk zelf te doen, en eventuele verhaallijnen in ons eigen hoofd op te tuigen – er is iets met een huis uit verleden en met een moeder, en nou ja, zoek het lekker uit, lezer.
Je zou kunnen zeggen dat Ica geen goed boek is. Ook al omdat er veel in gebabbeld en gekeuveld wordt; Posthuma de Boers stijl is helaas niet zo uitgewerkt en genadeloos als die van Palmen. We zitten in Ica eerder in de damesroman dan in de literatuur. Ik snap ook niet waarom die toon tegenwoordig bijna universeel is; gebabbel als de maat van alle dingen. Misschien heb ik ergens een letterkundige revolutie gemist.
Toch las ik Ica in één adem uit (nu begin ik zelf damesproza te schrijven). Ik denk dat Posthuma de Boer echt iets op het spoor is in de roman, iets wat ze jammer genoeg niet volledig onder controle kreeg. Ze geeft in het boek weer hoe dat werkt, schrijven, en hoe je bewonderde voorbeelden nodig hebt – voorbeelden die je, al dan niet in het echt, moet leren kennen en, waar nodig, vermoorden (vader- of moedermoord als het treurige eindpunt van een ontwikkeling).
Ica raakt aan het geheim van goed schrijven, van goede literatuur. Als Eva Posthuma de Boer heel even had doorgepakt, was ze er in de buurt gekomen. Ik ben zo benieuwd naar een boek waarin dat gebeurt. Een boek waarin een bewonderde auteur via de fictie in een nieuw daglicht komt te staan, waarna de bewonderende auteur boven de bewonderde auteur kan uitstijgen, als een icarus bij wie de vleugels eraan blijven zitten.
Geef een reactie