Mijn naam is Chrétien Breukers, ik ben 55 jaar oud en ik lees. Dat doe ik al bijna mijn hele leven en ik ben er geen beter mens van geworden.

Ik lees al sinds ik zes jaar ben alles wat los en vast zit, en vanaf mijn dertiende of veertiende ben ik definitief overgestapt op literatuur. Ondanks mijn leeftijd ben ik niet afgestapt van de fictie – in tegenstelling tot veel leeftijdgenoten haal ik nog steeds mijn neus op voor (de meeste) non-fictie. Zo echt als het er in fictie aan toegaat: echter wordt het nooit.

Laatst bladerde ik door De zangen van Maldoror, omdat ik voor iemand iets moest opzoeken. Inktzwart proza, hoogst-verfijnd, tot gladwordens toe geslepen en immoreel. Er vloeit bloed over de bladzijden die Comte de Lautréamont naliet. Ik sidder, tijdens het lezen, van genot. Ik lees en ben in een andere wereld, de wereld, ik stoor me niet aan allerlei kinderachtige eisen die wie dan ook waar dan ook aan stelt. Ik ben niet in een boek van Geert Mak, of in het proza van Tommy Wieringa, ik lees, ik ben vrij.

Lezen biedt me een vrijplaats, waar ik kan experimenteren met wat ik denk, durf te denken, ooit zou kunnen denken. Lezen is, als je het goed doet, sowieso ten diepste experimenteel. Elke keer onderga je iets nieuws, iets waar je voordat je begon te lezen geen weet van had; elke keer wordt er een nieuw contract gesloten tussen een tekst en een lezer, een contract dat niemand hoeft na te leven en dat toch bindend is. Wie leest, hoeft nergens op te rekenen en krijgt in sommige gevallen toch iets. Maar wat? (Antwoord: dat maakt niets uit.)

Als mensen politiek gaan bedrijven met het lezen, en met de handel die rond het lezen van boeken is opgetuigd, en als mensen het lezen gaan inzetten als een instrument waarmee je ideologie bedrijft, kun je maar beter oppassen. In een nieuwsbericht in Het Parool beschrijft Marjolijn de Cocq een onderzoek met de titel De impact van het boek, het belang van het boek en de boekhandel voor mens, maatschappij en economie. Het is gedaan door KVB Boekwerk, het wetenschappelijk bureau van het boekenvak, en daarmee dus een vrij zuiver geval van een WC-eend-onderzoek.

Natuurlijk wordt de aloude fout gemaakt: taalvaardigheid vergroot de kansen op de arbeidsmarkt en dus is lezen goed; maar taalvaardigheid is niet alleen een gevolg van het lezen van boeken. Taalvaardigheid kun je hebben, als talent, en het ontwikkelen ervan is niet voor honderd procent verbonden aan het lezen van boeken. Daarnaast komen mantra’s over het belang van een boekhandel in de buurt en het tegengaan van de ontlezing terug. Maar dat is politiek. Het is dan ook niet voor niets dat minister van Engelshoven een duit in het zakje doet:

Minister Van Engelshoven erkende het belang van rapportages over de staat van het boekenvak en beloofde de bal op te pakken. ‘‘We moeten Nederland aan het lezen brengen en houden. Het is zaak dat overheid en boekenmarkt elkaar nu versterken in het belang van de toekomst van het geschreven woord en het boek.’’

Als de overheid en de markt elkaar versterken, krijg je geen lezende bevolking. En hoe mooi de boekhandels ook zijn, het zijn boekhandels, geen instituten waar bepaald moet worden wat wij, de lezers, lezen. Dat bepalen we zelf. We zoeken zelf een wereld waarin we iets herkennen. In de hoop er geen beter mens van te worden, maar wel een elke keer iets meer belezen mens. Tegen onderzoeken als dat van KVB Boekwerk kan niet genoeg geprotesteerd worden. Echte lezers zijn baas in eigen boek.