In mijn jonge jaren kwam ik veel in ‘het Limburgse literaire leven’, dat bestond toen, al weet ik niet precies wat het was. Er waren in elk geval veel optredens op allerlei aardige locaties, oude kastelen, zalen in schouwburgen, mooie grote boekhandels in Maastricht, de lobby van een vijfsterrenhotel. Limburgers kunnen veel niet, maar ze kunnen wel een feestje geven.

Een certitude tijdens zulke feestjes was Peter Winkels, een wat clowneske ‘cultuurdrager’ die allerlei functies in het zuidelijke culturele veld vervulde; zijn loopbaan vertoonde een curve omlaag, hij ging van landelijke kranten en landelijke omroepen naar regionale omroepen en kranten naar plaatselijke omroepen en blaadjes naar een zelfgeorganiseerde lezingenreeks in een voormalig station in (ik meen) Reuver. Altijd bleef hij die wat koddige liefde voor de letteren uitstralen.

Ik mocht hem wel, al wist hij me ook menigmaal te inspireren tot spot. Je moest hem gewoon af en toe te grazen nemen. Dat had ook te maken met zijn onbegrensde ontzag voor sommige lokale schrijvers zoals Wiel Kusters en Ton van Reen, woudreuzen die al honderd jaar een soort beschermde status hebben (‘gemeentelijk monument’) en die zelf niet merken dat ze van binnen al helemaal zijn uitgehold – ze horen de wind door hun broze takken ruisen en houden dat voor de zang van de Muzen, ze kijken uit op de Sint-Pietersberg en denken: ‘De Helikon!’

Gisteren las ik dit stukje op de website van De maatschappij der enz en schrok. Over het net verschenen Leven, stukje bij beetje van Peter Winkels staat er: ‘In het besef van zijn naderend einde, wisselt de auteur relativering af met passie, weemoedige stemmigheid met lustige luim en een beperkte toekomst met een levendig verleden.’ Arme Peter Winkels. Straks is er geen literatuur meer voor hem. Kan hij zich nergens meer over of op verheugen. Zelfs zijn ridderorde zal hij niet mee kunnen nemen, naar gene zijde. Hij is ook geïnterviewd  door De Limburger, merkte ik toen ik zijn naam door Google haalde. De tekst daarvan staat hier (achter een betaalmuur). Daar komt die ridderorde weer in voor:

Nu ik weet dat ik waarschijnlijk eerder zal sterven dan m’n moeder van 97, ben ik opener en positiever. Met de berusting komt ook optimisme. Ik word straks gecremeerd en heb de teksten, lezingen en muziek al klaarliggen. In godsnaam geen priester aan m’n kist. Ik hoef ook geen mis met allerlei verbale veren in m’n kont, die heb ik al gehad toen ik in 2017 Ridder in de orde van Oranje Nassau werd. Ik, die nota bene altijd tegen het koningshuis was. Wie had gedacht dat mijn werk voor de Limburgse cultuur zó werd gewaardeerd. Bij de uitreiking was ik weer die verlegen, onzekere jongen, maar ’s avonds thuis heb het lintje tien keer bekeken. Wat was ik vereerd, daar schaam ik me niet voor. Stelde ik toch nog wat voor.”

Het is van een hartverscheurende tragiek en ik gun het Winkels niet. De laatste keer dat ik hem heb gesproken, was een jaar of tien geleden in Reuver (of zoiets), in een tot restaurant omgebouwd voormalig stationsgebouw. Ik maakte zijn gang van regionaal naar plaatselijk als het ware aan den lijve mee. We hadden daar, herinner ik me (hoop ik) een goed gesprek. Voor een aandachtig publiek. Ach ja, het was allemaal wat. Ik heb hem toen willen zeggen dat de spot die ik over hem uit heb gestort, al die jaren, een vorm van liefde was. Gedeelde liefde voor de literatuur.

Dat ik ooit een feuilleton schreef waarin hij in de openingsalinea’s naar het huis van Prof. Dr. W. Kusters toog om daar in de brievenbus te plassen – ik moest (en moet) er zelf om lachen en ik snap dat hij er zelf anders tegenaan keek. Ik bedrijf geen humor over mensen die me helemaal onverschillig laten. Anyway. Het lijkt er in mijn herinnering op dat we het toen, in dat voormalige station, alles in deze tekst begint plotseling voormalig te worden, overal is schaduw en een kille wind die even aan je huid trekt, hebben uitgesproken.

Ik gun Winkels, nu het onbekende voor hem nadert, onverminderd onverdeelde liefde. Gelukkig zit dat in zijn persoonlijke leven goed, als ik het interview in De Limburger precies genoeg lees.