Foto: Wikipedia

2 november 2004. Allerzielen. Ik weet nog dat ik aan de keukentafel zat in Utrecht-Lombok. Via e-mail en allerlei nieuwsberichten (‘wordt later aangevuld’) sijpelde het nieuws binnen. Er was ‘iets’ gebeurd in Amsterdam, waar ‘hoogstwaarschijnlijk’ de regisseur Theo van Gogh bij was betrokken. 2 november 2004, dat is een eeuwigheid geleden. Alles was anders. Ik woonde in gezinsverband. Mijn vader leefde. Balkenende was premier van Nederland. Op 2 november 2004 waren de Amerikaanse presidentsverkiezingen; George W. Bush won, van John Kerry. John Kerry, het is behoorlijk graven om hem tevoorschijn te toveren uit het geheugen.

De rest van de dag ging heen met het volgen van nieuwsberichten, het kijken naar ‘geschokte’ reacties van politici, kunstenaars en ander loslopend volk. Het gekke is dat iemand die wordt vermoord van het ene op het andere moment verandert in geschiedenis. Van Gogh is vanaf 2 november 2004 iemand anders dan hij daarvoor was, hij is niet alleen de vermoorde Theo van Gogh, hij is de spil in een verhaal waarin allerlei verhaallijnen en sentimenten samenkomen, verhaallijnen en sentimenten waar hij zelf geen invloed meer op heeft. Na ‘de vrienden van Pim’ kreeg je had je nu ook ‘de vrienden van Theo’; laatstgenoemde groep is overigens (en gelukkig) veel minder sinister dan de eerstgenoemde (die niet meer bestaat, geloof ik).

Na de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh wordt het woord ‘debat’, al dan niet voorafgegaan door ‘islam-’, een plaag. Alles is een debat waard, overal wordt een debat over gevoerd – een debat wordt iets typisch Nederlands: een uitbarsting van hysterie, gevolgd door een korte stilte in aanloop naar nieuwe hysterie. Debat, debat, debat: zeg het woord een paar keer snel hard achter elkaar en het bloed staat in je mond. Een debat tussen Jan Peter Balkenende en Wouter Bos: ‘Als je aan zelfmoord denkt, kun je daar met onze hulpverleners over praten via de telefoon of chat. Anoniem en vertrouwelijk. Het kan helpen om je gedachten te delen en je gepieker even te onderbreken. Je hoeft slechts je (zelfverzonnen) naam op te geven. Verder vragen we geen informatie van je.’

Na de moord op Theo van Gogh zag ik, volgens mij in 2005, een documentaire die aan elkaar werd gepraat door Katja Schuurman – een van de fetisj-actrices van Van Gogh. Stan de Jong was de maker. Ik kende een Stan de Jong van de middelbare school. Zou deze Stan de Jong dezelfde zijn als de Stan de Jong van toen? Het leek me sterk. Het was wel waar. We kwamen, weer jaren later, opnieuw met elkaar in contact. En spraken over van alles en nog wat, ook over Van Gogh; zonder ooit een debat te voeren. Zo kwam er toch iets voort uit 2 november 2004, ik vond iemand terug.

[youtube https://www.youtube.com/watch?v=CjR6RD1jqc0]