De Bezige Bij bracht tussen 2014 en eind 2016 negentien heruitgaves van het werk van Georges Simenon. Romans en Maigrets door elkaar heen. Het leek erop dat Simenon eindelijk goed vertaald beschikbaar zou raken, in mooie edities en tegen schappelijke prijzen. Na 2016 werd het stil, tot er dit jaar plotseling weer drie romans verschenen: Het rapport van de gendarme, Manesteek en Gebeier van Bicêtre. Manesteek is voor het eerst in het Nederlands beschikbaar en dat is toch een soort nieuws – dat geheel aan de Nederlandse literatuurbeschouwing voorbij is gegaan.
Dit stukje begon ik twee maanden geleden. Het bleef liggen. Dat is lelijk, want ik werkte middels dat wachten mee aan het wegzakken van deze vertaling. Die iedereen moet kopen en die waarschijnlijk door bijna niemand gekocht is: het huwelijk tussen Simenon en de Nederlandse lezer is complicated en de Nederlandse lezer is waar het ontrouw betreft niet ongelijk aan de Belgische grootmeester. De voorgaande zin is wel heel erg lelijk. Alsof ik plotseling verdwaalde in de jaren vijftig, het lollige toontje, de kwinkslag. Gatver.
Gatver. Dat dacht ik ook bij het lezen van een passage uit het nawoord van de vertaler, Rokus Hofstede:
Een opmerking over mijn woordkeuzes. Om inheemse Afrikanen aan te duiden hanteert Simenon veelvuldig het woord nègre, iets minder vaak het woord noir. Toen hij zijn roman schreef, was het zogeheten ‘n-woord’ minder beladen dan tegenwoordig – in hedendaags Nederlands is dat woord zoals bekend verregaand getaboeïseerd. De tijden veranderen en wij veranderen mee, maar een vertaling als deze is een bemiddeling tussen toen en nu. Daarom heb ik mij niet klakkeloos bij het taboe willen neerleggen, al heb ik evenmin blindelings willen vasthouden aan taalgebruik uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Dat laatste zou in dit geval aan het zicht onttrekken hoe antikoloniaal de strekking van Manesteek ondanks alles is. Overal waar Simenon het woord nègre op een louter verwijzende manier gebruikt, heb ik het vertaald met ‘zwarte’, of helemaal geen gebruik gemaakt van raciaal gekleurde termen wanneer de context dat niet vereiste; négrillons die in het water springen om sigaretten te bemachtigen, zijn in vertaling ‘jochies’ geworden. De enkele keren dat het ‘n-woord’ in deze vertaling toch voorkomt, gebeurt dat ter illustratie van het racistische taalgebruik – en wereldbeeld – van de kolonialen. Anderzijds heb ik de term ‘blanken’ gehandhaafd, vanuit een oogpunt van literaire geloofwaardigheid, en omdat eerdergenoemde superioriteitswaan daarin beter lijkt door te klinken dan in het anachronistische ‘witten’
Als de grammatica kapot wordt gemaakt, maak je de gedachten stuk. Zoiets heeft Schopenhauer ooit geschreven. Aangezien de Nederlandse grammatica al een eeuw stuk is, is het idioom nu aan de buurt. In een nog niet eens heel hysterische atmosfeer worden sommige woorden op vilten pantoffels benaderd – met als doel een taal die van smetten vrij is en als resultaat een verwrongen schijnwerkelijkheid die een afgekeurde oude werkelijkheid dient te vervangen. Wat niet lukt. In alle correctheid wordt het een vorm van vervalsing, een aan auteurs van vroeger onder dwang opgelegd stelsel van waarden en normen die ze niet hadden.
Sommige vertalers eisen het auteurschap van een door hun vertaald boek op. Mij persoonlijk lijkt dit een te hoge greep. Een vorm van arrogantie. En zelfoverschatting. Als Hofstede het auteurschap van Manesteek kan opeisen, keurt hij zijn ingreep in Simenons idioom goed; het één impliceert het ander. Daaruit volgt, dat hij het beter denkt te weten dan de auteur van het boek. Met de kennis van nu dendert Hofstede over de auteur van toen heen — en daarmee kan hij in elk geval de gedeeltelijke vernietiging van een tekst claimen.
De criticus als bulderbast. Ik ben vooral benieuwd of deze tirade over een ‘smetvrije taal’ en een ‘verwrongen schijnwerkelijkheid’, over ‘vervalsing’ en ‘vernietiging’ standhoudt na lezing van het boek – wie van getaboeïseerde woorden houdt (‘neger’, ‘boy’, ‘blanke’) komt in ‘Manesteek’ immers ruim aan zijn trekken. Overigens heeft het claimen van auteurschap niet zoveel van doen met betweterij of arrogantie als de criticus meent, het is de eenvoudige constatering, gemeengoed sinds de Berner Conventie (1886), dat vertalers, ook de meest slaafse onder hen, een tekst herschrijven.
De suggestie dat ik van getaboeïseerde woorden zou houden is effectief, maar ook een beetje flauw. Het gaat me niet om het gebruik van woorden die ik nooit zou gebruiken, het gaat me om de vraag hoe de verhouding vertaler-auteur is, en het lijkt me dat de auteur de auteur is, en de vertaler de vertaler. En vertalen is een mooi en moeilijk vak, dus daar hoor je me niks lelijks over zeggen.