Illustratie: Lodewijk Schelfhout

Sinds twee dagen ruist de redelijkheid zacht door mijn hoofd. Ik lees NRC/Handelsblad. Een vriendin van mij noemde haar vader de NRC-wapperaar; de oude baas zat die krant namelijk altijd te lezen na zijn werk, uren achter elkaar, en als hij het niet eens was met iets wat in zijn gezin gebeurde, wapperde hij met het avondblad. De krant was een meneer. Een meneer met autoriteit.

Gisteren heb ik de boekenbijlage bestudeerd. Daar ben ik nog van aan het bijkomen. Ik denk dat ik een paar weken nodig heb om erin te landen, – een oordeel over het mij toegevallen recensentenproza schort ik op. Wat mij alvast opviel: de overdaad aan goede bedoelingen. De wens om te schrijven met de pen van een autoriteit, in combinatie met soms wat geheupwieg of een lichte kniks naar de tijdgeest. Het lijken me allemaal lieve mensen, die recensenten.

Ik vond alleen de column van Michel Krielaars, waarin hij pleitte voor meer gekken en dwazen in de letteren, (onbedoeld) grappig. Een man zo normaal, lief en redelijk als Michel Krielaars, iemand die het geven van vijf sterren als levensmissie heeft… en dan dat pleidooi voor gekken en dwazen. Je hoort het hem bijna zeggen, in de veilige beschutting van zijn huis: ‘Doe maar lekker gek, jongens en meisjes, en transgenders, en hoe jullie verder ook geïndexeerd  mogen zijn.’

Het ware genot beleefde ik niet in de boekenbijlage, maar tijdens het lezen van de column van Tommy Wieringa. In de tijd voor mijn abonnement kreeg ik alleen zo nu en dan fragmenten van zijn wekelijkse missive door. Nu kan ik alles lezen. Hoe joepie is dat? Zijn column van vandaag is een… mirakel. Hij beklaagt zich erin over een gesprek met iemand die zijn boek Joe Speedboot wil verfilmen. Deze persoon vindt dat er in de film ‘iets’ moet worden gedaan aan de naam van een personage: Papa Afrika. Die naam kan volgens de filmmaker in spe niet meer.

Wat volgt, is een tirade over de wokeness. Die andere mensen treft, of dreigt te treffen. Die tirade is dus, en ik zeg het er voor de zekerheid even bij, opgehangen aan de opmerking van iemand die een boek van Tommy wil gaan verfilmen – en dus nog niet verfilmd heeft. Er is nog niets gebeurd. Niemand is ten prooi gevallen aan de cancel culture. De boeken van Tommy zijn niet verbrand op talloze marktplaatsen in Centraal-Afrika. Er is nog helemaal niets gebeurd; er is alleen die door Tommy in zijn column doorgebriefde opmerking.

De zorgen die Tommy zich maakt, zijn terecht. Er is een sfeer aan het ontstaan waarin mensen voor eeuwig en altijd worden uitgesloten (als zijnde toxic). Maar met de vraag of Papa Afrika als naam nog wel kan, is daar geen onderdeel van. Tommy had zich in 2005, toen het boek verscheen, ook al kunnen afvragen of die naam wel zo grappig was. Dat zou hem beter staan dan de verontwaardiging waarin hij zich nu hult. Tommy is een beetje als minister Sigrid Kaag, een elitair iemand die zich ineens in het straatrumoer wil storten. Daar kijken de meeste straatbewoners van op.

Op de foto bij zijn column is Tommy gekleed in een ensemble waar vijf Egyptische tot loonslaaf gemaakten drie dagen werk aan hadden – dat lijkt me meer iets om actie tegen te voeren.

De slotzinnen van zijn column vind ik dan weer mooi: De toekomst is stralend, de toekomst is goed. Ik kan niet wachten op de kunst die ze zal voortbrengen, die inclusief, rechtvaardig en pijnloos zal zijn.’ Tommy Wieringa beschrijft hier de toekomst van gisteren, waarin de meeste van zijn romans, vol pijnloos proza, verschenen.