Het is ingewikkeld. Vroeger vormden deze woorden een mogelijke omschrijving van je relatiestatus op Facebook. Nu lijkt het me een goed antwoord op de vraag: Hoe moet ik schrijven in tijden van racismedebat? Ik weet dat denk ik ook niet meer.

Aangaande mijn witte schuld: ik denk die niet te hebben. Alle generaties Breukers voor mij waren los werkman, marskramer, keuterboer, bakker, klerk bij de boerenbond of onderwijzer – en het lijkt me sterk dat die sociale stijging is bereikt na het uitbuiten van slaven. Wij werden eerder uitgebuit dan dat wij uitbuitten. Wij woonden niet voor niets in wingewesten. Maar zeker weten doe je het nooit. Misschien hebben wij ook schuld, grote schuld, enorme schuld.

Ben ik racistisch? ik zou hierop willen antwoorden: Nee. Maar is dat het juiste antwoord? Het ware? Ben ik wel helemaal niet-racistisch? Wil ik wel helemaal niet-racistisch zijn? Ik denk wel eens aan de wijze woorden van Alfred Birney, die in een interview met het Algemeen Dagblad van 24 april 2020 zei:

Als Indo heb ik mijn hele leven te maken gehad met racisme; sommige cafés kwam ik echt niet binnen, om maar iets te noemen. Maar ik zie er niets slechts in als een Hollander zegt: maar jullie Indo’s doen dat toch zus of zo? We moeten ons verdiepen in de ander, proberen de ander te begrijpen. Dat kan niet als we pretenderen kleurenblind te zijn en verschillen ontkennen. Pas als we meer weten van elkaars cultuur, kunnen tegenstellingen worden overbrugd, terwijl we nu juist vastzitten in zwart-witpolarisatie.

Ik ben wel xenofoob. Ik hou niet zo van Brabanders. Dat komt door mijn opa Theo, die altijd zei: ‘Brabanders zijn ook mensen’, om na een korte pauze te vervolgen met: ‘… maar andere mensen.’ Ook Friezen en/of Groningers en/of Hollanders, inwoners van Keulen en Fransen die je als je de weg vraagt aankijken alsof je ze vraagt om geschandaliseerd te worden, mijd ik liever. Er zijn heus leuke Friezen en/of Groningers en/of Hollanders, mensen uit Keulen en Fransen, begrijp mij niet verkeerd. En toch ben (en blijf) ik xenofoob.

Veel schrijvers die ik bewonder zijn xenofoob en/of racistisch. Misschien hadden of hebben die schrijvers dat niet door, maar ze zijn het wel. Gerard Reve, L.F. Céline, Lodewijk van Deyssel, om maar drie voorbeelden te noemen: bij hen zit er een institutionele schroef los. Als je hun boeken leest, met de ogen van nu, val je van de ene verbazing in de andere.

Het patroon van het huidige ‘racismedebat’ volgend, zou je de werken van deze schrijvers moeten ‘zuiveren’ of, in de ergste gevallen, uit winkels en bibliotheken bannen (ongeveer zoals het werk van Charles Bukowski in de jaren tachtig van de vorige eeuw uit een Nijmeegse bibliotheek werd verbannen wegens seksisme). De boeken die dit overkomt, worden ‘controversieel’ – het lezen ervan is een verzetsdaad geworden – een verzetsdaad van bedenkelijk allooi, gezien vanuit de zuivere schimmen die het ‘debat’ op dit moment monopoliseren.

Het ergste is, dat de discussies over racisme zulke lelijke woorden opleveren.

Ik ben persoonlijk voor boeken die kolken. Of het nu van afkeer is of van liefde. Van haat of van obsessieve volgzaamheid. Als de boeken maar kolken. Of in elk geval: als ze maar niet keurig in de pas lopen. Zo wil ik dat andere mensen schrijven en zo wil ik zelf ook schrijven. Ik wil wel eens een boek lezen van een Nederlandse auteur die schrijft als Céline. Ik zou die schrijver wel willen zijn, iemand met een thematiek als een mokerhamer. Mocht ik dan over een jaar of wat het middelpunt worden van een ‘rel’, dan zien we dat tegen die tijd wel weer.