Ergens in het begin van de veertiende eeuw schreef een dichter van wie we bijna niets weten een twaalftal gedichten bij de maanden, twaalf kalenderbladen. De gedichten zijn in onze literatuur terechtgekomen en er nog steeds niet uit verdwenen; de vertaling hieronder is van Frans van Dooren. Af en toe duikt er eens een liefhebber van zijn werk op, zoals Leen Huet, die in 2011 over zijn werk blogde. Hij heette Folgóre da San Gimignano.

De kalenderbladen nam ik op in de Scheurkalender van de poëzie (met gedichten voor Gerrit Komrij en Rutger Kopland), die in 2013 verscheen. Net als Huet was ik toen een liefhebber van ’s mans werk. De dichter blinkt uit in het opsommingsgedicht en daar ben ik gek op. Hier houdt hij zich nog in – het jaar is pas op gang, alles staat stil of ligt onder een laag sneeuw. Het mooie aan dit gedicht is, onder meer, de onversneden weelde die de dichter ons presenteert. Het is geen kostuumdrama, maar wel een aaneenschakeling van luxe en uitgelaten landerigheid.

De kalender bevatte bijna 365 gedichten met commentaar van mijzelf. Ik zie me die teksten nog schrijven, in haast, het was een opdracht die snel, snel klaar moest zijn (en bijna niet betaalde, waarna de uitgever ervan het geheel net te laat in de winkels had, waardoor de nodige herdruk uitbleef en zo voort et cetera, mooie tijden waren het – de tijden waarin je tien uur per dag over poëzie schreef, hoe heb ik dat volgehouden, toen, en vooral: waarom?).

Als calendrier was ik de opvolger van Gerrit Komrij, die mij ooit als volgt omschreef (in mijn hoedanigheid blogger): <humble bragging> ‘(…) de knorrige en olijke, maar altijd wijze webmaster van De Contrabas)’ </humble bragging>. Gerrit is aanstaande 5 juli negen jaar dood. Ik was de kalender graag blijven maken. Helaas. De uitgever raakte op de dool en nam de telefoon niet meer op, de boekenmarkt verschoof, er gebeurden dingen, God raakte zoek, en tussen droom en daad stonden dinges in de weg.

Allemaal herinneringen. Wat ik een beetje vergeten was: het werk van Folgóre da San Gimignano. Ik ben blij dat ik de twaalf gedichten terugvond toen ik gisteren door de kalender bladerde. Het voelt een beetje als in de slotregels:  ‘(…) samen behaaglijk rond het knappend vuur / terwijl je wangen en je oren gloeien.’ Het gedicht als een fijne schuilplek waarin je veertien regels aan de werkelijkheid kunt ontkomen.

Januari

In januari schenk ik je festijnen
met maaltijden en warmte in overvloed,
en slaapkamers met zijden beddengoed
en eekhoornbont om diep in te verdwijnen,

en schapenwol en dons van hermelijnen,
konfijtsap en muskaatwijn rood als bloed
voor als de zuiderstorm en poolwind woedt
en de sirocco huilt door de ravijnen.

Iedere dag naar buiten en een uur
sneeuwballen gooien en met meisjes stoeien
die staan te wachten, ongerept en puur;

en als je je niet langer wilt vermoeien,
samen behaaglijk rond het knappend vuur
terwijl je wangen en je oren gloeien.