Omdat ik in wezen een goed mens ben, en niet vies van een uitdaging, las ik voor het eerst in mijn leven een roman van Paul Gellings: Terug naar de Stichtstraat. Gellings is vertaler van het werk van Patrick Modiano en heeft ooit het werk van Rutger Kopland in het Frans vertaald – maar het is niet nodig om iemand met zijn jeugdzonden om de oren te slaan.

Jammer genoeg viel de lectuur van Terug naar de Stichtstraat me tegen. Gellings proza is een soort wazige doorslag van dat van Modiano. Waar Modiano altijd baadt in een glans die meesterwerken omstraalt, ploegt Gellings door zware klei: ‘De tedere Chris zal haar een zekere troost hebben geboden, maar niemand kan gedane zaken ongedaan maken.’ Nee Paul, dat klopt. Maar wat moet ik daar precies mee?

On the plus side: je hebt het boek zo uit en het is nergens echt vervelend (dus het is nog geen Thomas Verbogt, die andere, Nederlandstalige gooi naar het onbestemde dat Modiano helaas voor zichzelf in voorraad houdt).

Op het strand, een drankje binnen handbereik, in de verte vermoed je zwemmende jonge mensen, ze snateren van levensvreugde, ach, was je nog maar zelf zo jong en snaterde je zelf nog maar zo lustig erop los; maar nee, das war einmal. En zo voort.

Er zit een beetje weemoed in dit boek, een beetje oh-la-la – en alles wordt overladen met weemoed – van die weemoed die oude mensen uitventen, als ze hun verleden echt heel precies denken te gaan omschrijven. Inclusief een heleboel uitleg, die nergens voor nodig is (en bij Modiano achterwege blijft).

Hoe Gellings precies op de longlist van de Librisprijs terecht is gekomen, is me een raadsel. Gellings is een middenklasse die, in dit boek, nergens naar het hogere grijpt.

De Parelduiker, dat was vroeger toch een beetje een blad met lange artikelen over een teruggevonden boodschappenbriefje van Anna Blaman, of over DRIE NIEUWE WOORDEN in een verhaal van Nescio (‘exclusief voor dit nummer beschreven, geduid en van commentaar voorzien door Jan Paul Hinrichs, met voetnoten opgeluisterd door Harry G.M. Prick en uitgeluid middels een nawoord van Vic van der Reijt’).

Gelukkig is dat allemaal ten goede gekeerd. Nu is De Parelduiker het enige leuke literaire tijdschrift in Nederland, meestal vol met interessante artikelen. Ik heb een abonnement zelfs, sinds een paar jaar, hoewel het abonnementenbureau dat een en ander voor het blad regelt een nagenoeg criminogene organisatie is – de toon waarop de mensen daar je te woord staan, neigt naar het onbetamelijke.

De schuttersstukken van nummer 3 van deze (29e) jaargang zijn geschreven door Nick ter Wal (over Hella Haasses voorkeur voor het werk van Tolkien), Merijn de Boer (over Flauberts villa) en Kees Mercks die het leven van Bohumil Hrabal (deels) presenteert: ach, het zou misschien aardig zijn als Mercks eens een uitgebreide biografische schets van de Tsjechische grootmeester schreef. Hij is al op leeftijd, Mercks, dus opschieten is het devies.

Een goed tijdschrift bevat altijd één slecht artikel. In dit nummer is dat van Ad Zuiderent, die de indruk wekt een in memoriam voor Willem van Toorn te schrijven. Het wordt meer een soort wiebelende fietstocht door een handvol onbestemde en slecht geformuleerde herinneringen van de Ad-mans. Jammer, al heeft Willem van Toorn zelf er geen last meer van.

Ik zou zeggen, mensen: neem een abonnement. Hou u doof voor de toon van Abonnementenland.nl en laat u vijf keer per jaar verrassen.