Vanochtend schreef ik deze beschouwing,  die Marc van Oostendorp een reactie ontlokte. Ziehier:

Beste Chrétien,

Af en toe duik je op in mijn timeline en meestal is dat om jouw en mijn volgers erop te wijzen dat ik geen schrijver ben. Ik heb dat altijd een wat wonderlijke bewering gevonden en er verder nooit veel aandacht aan besteed, maar door je blogpost van 9 augustus jl. waarin de mededeling opnieuw voorkomt, meen ik hem wat beter te kunnen duiden.

Ik ben geen letterkundige, dat is zeker waar, maar dat zou dan ook nooit iemand beweren die ze allemaal op een rijtje heeft. Men hoeft waarlijk niet bang te zijn dat ik nog eens een roman of een toneelstuk concipieer. Ik lees ze liever, en schrijf dáár dan over. Ik ben trouwens ook geen balletdanser of binnenhuisarchitect. Maar waarom zou je daar voortdurend de aandacht op vestigen? Ik vertel toch ook niet aan willekeurige voorbijgangers dat jij geen universitair docent bent?

Iets van wat ik, als niet-schrijver, schrijf moet jou op de zenuwen werken. Iets wat je kennelijk genoeg fascineert om al dat niet-schrijven van mij tot je te nemen – je blogpost getuigt van een indrukwekkend overzicht van mijn oeuvre – en je daar dan vervolgens groen en geel aan te ergeren. 

In je blogpost benoem je een aantal keer de toon van mijn werk, of in ieder geval het deel van je werk dat jou kennelijk irriteert, namelijk als hysterisch, of bijna-hysterisch, daar lijk je nog niet helemaal uit. Sowieso is zelfs voor de oppervlakkige beschouwer van je werk evident dat stijl voor jou een belangrijke component is van het schrijverschap, veel van de besprekingen en recensies die ik in de loop van de jaren van je las, analyseren de stijl van een schrijver. 

Het gaat je in deze laatste blogpost ook niet om argumenten. Wat je naar voren brengt is allemaal gemakkelijk te weerleggen. Dat games evenwaardig zijn aan literatuur wordt ondersteund door de observatie dat je vrienden hebt die graag games spelen. Dat boeken eenmansproducten zijn wordt weerlegd doordat kranten top-tienen van literaire werken afdrukken. Ik neem aan dat je dat zelf ook allemaal niet heel serieus neemt.

Dus veronderstel ik dat je bezwaar tegen mij er ook een is van stilistische aard.

Nu dacht ik: laat ik dan op mijn beurt eens Breukers’ stijl analyseren. Waar ik momenteel verkeer – op een zomeradres, ver van mijn boeken of van boekwinkels –, is het lastig om ander werk van je te lezen behalve wat er online van je leverbaar is. Dat blijken op de website van mijn lokale boekhandel twee kleine boekjes te zijn: Boeken die ik 12 jaar niet gelezen heb en De man die van vrouwen hield, dat je samen met Mark Cloostermans schreef en dat over Simenon gaat. Die heb ik dus vanochtend gekocht en gelezen.

Ze zijn niet erg representatief, geloof ik, maar we moeten het ermee doen, en er valt dan meteen iets op dat me al vaker opgevallen is, namelijk hoe hyperbewust je altijd bent van wat je schrijft en hoe je het schrijft. Voortdurend formuleer je dingen om die meteen te herroepen of in ieder geval commentaar te geven op de manier waarop je die dingen formuleert. Hier zijn een paar voorbeelden uit Boeken die ik 12 jaar niet gelezen heb. Je schrijft recensies maar verzet je voortdurend tegen de recensie-taal die je daarbij aanslaat:

“Je zou je bijna laten verleiden tot het recensenten-cliché dat Goudeseune wat meer romans had moeten schrijven (en zich wat minder had moeten inlaten met allerlei strovuurachtige polemieken).”

“Het is niet het boek dat je over ‘de liefde’ zou verwáchten (iets nieuws, een echt verhaal, noem maar een cliché uit de taal van recensenten), maar het is wel een boek dat een schrijver moest schrijven.”

“Onderweg naar Den Haag val ik in slaap, terwijl ze de krant leest. Ik zak opzij, tegen haar aan, word soms half wakker en kijk dan in de krant. Recensies van boeken die net zijn verschenen. Proza van recensenten die hun best doen om een boek te wegen.”

Een wat subtielere manier waarop je hetzelfde doet is door bepaalde woorden tussen aanhalingstekens te plaatsen. Nu gelden aanhalingstekens (zoals je hierboven rondom ‘de liefde’ hebt gezet) als je ze teveel gebruikt niet als erg literair, dus je doet het op andere manieren, zoals deze:

Dat maakt de held van deze roman heel, ja, ontroerend, iemand met wie je graag even meeleeft. 

 Nog vaker doe je het naar mijn indruk door het woord dat tussen aanhalingstekens staat cursief af te drukken. Hier zijn een paar voorbeelden uit jouw deel van het Simenon-boek:

“Het is een wat wulps boek, dat zich tot mijn verbazing in de bibliotheek van mijn vader bevond.”

“Lekker gemakkelijk. Maar ja, wat moet hij dan doen? Een zaak is er niet, en hij kan niet zomaar met de man meegaan om hem voor verder onheil te behoeden.”

“Hij wilde de Nobelprijs winnen, net als André Gide, de schrijver die hem altijd had bewonderd, al snapte Simenon donders goed dat het een neerbuigende bewondering was.”

Het zijn allemaal manieren om afstand te nemen tot wat je schrijft. Je geschriften maken de indruk dat je, terwijl je schrijft, jezelf voortdurend afvraagt of jij, anders dan bijvoorbeeld die Van Oostendorp, wél een echte schrijver bent. 

Naar mijn indruk komt je proza daardoor niet echt van de grond. Je hebt grote gaven, je hebt zeker een groot gevoel voor taal en stijl, en je hebt wat te vertellen, maar je laat je tegenhouden door dat malle verlangen om een echte schrijver te zijn, in plaats van iemand die iets te vertellen heeft en daarom schrijft.

Ik denk kortom dat wat jij hysterie noemt iets is dat jij jezelf niet toestaat – namelijk ergens voor te gaan staan, met heel je persoonlijkheid, krachtig een positie in te nemen. Ergens voor vechten in plaats van aan de zijlijn te staan mopperen dat andere mensen geen schrijvers zijn. Dat vermoeden wordt bevestigd door de andere dingen die je over me zegt: dat ik met mijn idee dat we lezen moeten bevorderen – o gruwel! – een ‘ideologie’ zou hebben, dat ik mensen het lezen zou willen ‘opdringen’ – alsof dat schaamtevolle zaken zijn, alsof je nooit tot samenhangende gedachten moet komen, alsof je nooit iemand anders moet willen overtuigen van de manier waarop jij de wereld ziet.

Ik zou zeggen: ga eens staan voor de dingen die je mooi en belangrijk vindt. Heb  maling aan het recensentenproza, of aan wat anderen van je vinden, maar schrijf een vlammend manifest met desnoods dan maar af en toe een kreupele zin. Of zelfs een hysterische.

Met hartelijke groet,

Marc van Oostendorp (geen schrijver)